Psychoanalyse is astrologie voor intellectuelen

  • Blog

Deze apologie van de psychoanalyse in De Standaard bevat zoveel non sequiturs en drogredenen dat ze evengoed kan dienen om eender welke kwakzalverij te verdedigen — precies wat Ignaas Devisch probeerde te vermijden. Een puntsgewijze analyse hieronder.

Ik kopieer telkens een citaat van Ignaas Devisch, met daaronder mijn commentaar:

Dit zijn lege complimenten, die voor elke (integere) therapeut gelden. Als moed en engagement een garantie op kwaliteitsvolle therapie zouden zijn, waarom nog aan wetenschappelijke toetsing doen? De weg naar de hel ligt geplaveid met goede bedoelingen. Psychoanalyse is overigens de duurste en meest tijdrovende therapievorm van allemaal. Het is vooral voor (1) welgestelde mensen met (2) relatief milde klachten die (3) veel tijd hebben om in zichzelf te graven (wat Freud uiteindelijk ook zelf toegaf).

Dit is het beroemde Dodo-verdict, naar Lewis Carroll (‘All have won and all most have prizes!’). Dit is inmiddels al twintig jaar achterhaald: voor bijvoorbeeld fobieën en angststoornissen (en ook voor depressie) is cognitieve gedragstherapie duidelijk superieur. Psychoanalyse is daar zelfs ronduit schadelijk, met hun onzinnige opvattingen over ‘symptoomsubstitutie’ (namelijk dat je het symptoom niet mag onderdrukken zonder het onderliggende onbewuste complex op te lossen, want anders vinden de symptomen een andere uitlaatklep). Voor zover er enige evidentie bestaat voor de werkzaamheid van psychoanalyse, gaat het in de literatuur bijna altijd over ‘psychodynamische therapie’, een meer vage en overkoepelende verzamelterm die een combinatie van verschillende technieken omvat. Dat vehikel van ‘pychodynamische therapie’ is een vaak gebruikt achterpoortje om ‘bewijs’ voor de psychoanalyse binnen te smokkelen. Zie dit eerdere stuk dat ik daarover schreef.

Belangrijker: ook een compleet onzinnige verklaring van psychisch lijden, bijvoorbeeld op basis van een trauma in je kindertijd, kan een placebo-effect genereren (‘Eindelijk begrijp ik mezelf!’). Zelfs als psychoanalytische therapie soms heilzaam blijkt voor de patiënt, zegt dat niéts over de waarheidswaarde van de theorie.

Dat is nu juist één van de schadelijkste aspecten van de psychoanalyse: dat ze enkel bij elkaar in analyse gaan, zoals katholieke priesters elkaar wijden en bij elkaar gaan biechten, helemaal terug tot bij Freud/Jezus zelf. Alsof dat enige garantie op kwaliteit biedt. Quis custodiet ipsos custodes? De hele onderneming van een leeranalyse is circulair, omdat alles wat de analysant zegt en doet verklaard wordt met behulp van psychoanalytische termen als overdracht en weerstand. Het enige wat een ‘succesvolle’ leeranalyse produceert, is een nieuwe aanhanger van de psychoanalyse.

Natuurlijk bestaan er ergere vormen van kwakzalverij dan psychoanalyse, maar die 𝑤𝑜𝑟𝑑𝑒𝑛 𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑎𝑎𝑛 𝑜𝑛𝑧𝑒 𝑢𝑛𝑖𝑣𝑒𝑟𝑠𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡𝑒𝑛 𝑔𝑒𝑑𝑜𝑐𝑒𝑒𝑟𝑑. De theorie van Freud is zowat de enige pseudowetenschap die aan Vlaamse universiteiten wordt onderwezen. Die situatie is wereldwijd een anomalie, want in de Angelsaksische wereld komt Freud nauwelijks meer voor in handboeken of psychologische opleidingen. Enkel in landen als Frankrijk en Argentinië is de psychoanalyse nog dominant, vooral de obscurantistische versie van Jacques Lacan. En als het regent in Parijs, druppelt het helaas in Brussel (en in Gent).

Met permissie, Ignaas, maar dat is baarlijke nonsens: de medische en niet-moraliserende benadering van geestesziekte en psychisch lijden bestaat al minstens sinds Hippocrates, die stelde dat mensen met mentale stoornissen geen schuld trof en dat ze moesten behandeld worden zoals andere zieken. Zelfs de moderne psychotherapie of praatkuur bestond al decennia vóór Freud, zoals in de school rond Hippolyte Bernheim in Nancy rond 1880. De wetenschappelijke tijdgenoten van Freud vonden zijn therapie een kwalijke verbastering van de bestaande vormen van psychotherapie, een stap achteruit in de wetenschap. Overigens pathologiseerde Freud ook volstrekt normale en onschuldige seksuele gedragingen, zoals masturbatie (volgens hem de belangrijkste oorzaak van neurasthenie).

De neiging om allerlei oudbakken inzichten van ver vóór Freud (zoals infantiele seksualiteit, onbewuste processen of psychotherapie) aan Freud toe te schrijven, is gewoon een verderzetting van de zelfverheerlijkende mythologisering van Freudianen, die bij Freud zelf begon (zie hoofdstuk 5.2. in mijn masterproef).

Met plezier, Ignaas, dat doen wetenschapsfilosofen als ik ook volop. Maar dit is gewoon whataboutism. Natuurlijk, sommige charlatans zijn nog erger dan Freud, maar Freud is de enige charlatan (die heel zijn carrière loog en fraudeerde) die aan onze universiteiten serieus wordt genomen. (Of door columnisten van De Standaard.)

Tot slot: maar enfin, Ignaas, het begrip ‘selfish gene’ is een metafoor (voor de vernieuwende en vruchtbare benadering van genselectionisme), waarmee Richard Dawkins juist het ontstaan van menselijk altruïsme kon verklaren. Enkel hardnekkige slechte verstaanders vinden dat begrip ‘moraliserend’.

Besluit: als therapeutisch succes toch vooral afhangt van de ‘relatie met de therapeut’ en niet van de theorie, en als beoefenaars enkel moeten ‘elkaar analyseren’ en ‘bevragen’ (op geheel incestueuze wijze), dan kan elke kwakzalver zich hierachter verschuilen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn, Ignaas?

Een meer uitgebreide argumentatie waarom psychoanalyse een pseudowetenschap is (en Jacques Lacan was nog een grotere charlatan dan Sigmund Freud), zie dit essay.