Is onze klimaatcrisis de schuld van het christendom? Over achterafgoderij en menselijke vooruitgang

  • Opinie

(Essay voor De Uil van Minerva over ‘The Historical Roots of Our Ecological Crisis’ van Lynn White, 1967)

In één van zijn heerlijke stukjes nonsens beschrijft humorist (en gediplomeerd filosoof) Hugo Matthysen hoe zijn professor wijsbegeerte hem tijdens de allereerste les deelachtig maakte in een diep inzicht: het christendom geeft inhoud aan alles. “Wat vinden wij in het hol van een konijn? Het christendom! Waarmee vult men holle kiezen? Met het christendom! Waarover gaat Summertime Blues? Over het christendom! En wat zijn de ingrediënten van moussaka? Het christendom, het christendom en het christendom!” Aldus, zo schrijft Matthysen, zette hij als jonge wijsgeer zijn eerste “aarzelende schreden op het pad der wijsheid”.  

Wanneer wij als filosofen gaan graven naar de wortels van onze ecologische crisis, komen wij dan ook uit bij… het christendom, dat tenslotte inhoud geeft aan alles? Kunnen we stellen, met historicus Lynn White, dat de kiem van de industriële revolutie (en dus van de klimaatcrisis waartoe die leidde) ligt bij het Bijbelse gebod aan de mens om zich als “heer en meester” over de natuur te gedragen (Genesis 1:26–28)? 

Het is zeker mogelijk om een verhaal te vertellen waarin het christendom de stapstenen leverde om eerst tot de wetenschappelijke en dan de industriële revolutie te komen. Beide ontstonden in West-Europa, een beschaving die ten diepste gevormd werd door het christelijke geloof. De pioniers van de wetenschappelijke revolutie waren bijna stuk voor stuk vrome christenen, net zoals de uitvinders van de stoommachine. En vaak gaven ze uitgesproken christelijke rechtvaardigingen aan hun werk.

Toch loert hier het gevaar van wat ik achterafgoderij noem: de neiging om moderne inzichten en verworvenheden op het christendom te projecteren, alsof het om een kuiken ging dat altijd al in het christelijke ei zat opgesloten, wachtend op het juiste moment om door zijn schaal te breken. Achterafgoderij onderschat het belang van historische contingentie, zoals ik hier zal betogen, alsook de diversiteit van religieuze tradities, waar je altijd aanknopingspunten vindt voor uiteenlopende opvattingen. Doorgaans neemt achterafgoderij de vorm aan van een lofzang op het christendom, zoals wanneer theologen beweren dat we de wetenschappelijke revolutie aan het christendom te danken hebben (ondanks het verzet van de Katholieke Kerk), of wanneer een auteur als Tom Holland in zijn boek Dominion betoogt dat zowat al onze morele verworvenheden (mensenrechten, naastenliefde, vrijheid, menselijke gelijkheid) schatplichtig zijn aan het christendom. Maar de stelling van Lynn White toont aan dat je ook aan negatieve achterafgoderij kan doen, waarbij je het christendom onterecht verantwoordelijk stelt voor de kwalijke aspecten van de moderniteit. 

De wetenschappelijke revolutie

Neem eerst de wetenschappelijke revolutie. Dat vroege wetenschappers aanvankelijk een christelijke rechtvaardiging gaven aan hun werk, bewijst op zich zeer weinig. In een diepgelovige christelijke cultuur, waarin de geopenbaarde waarheid van de Bijbel boven elke twijfel verheven stond, konden nieuwe ideeën slechts levensvatbaar zijn wanneer ze als godvruchtig golden, of op zijn minst als verzoenbaar met het christelijke geloof. De vroege ‘natuurfilosofen’ betoogden vaak dat ze met hun empirische onderzoek eigenlijk hulde brachten aan Gods schepping, door de natuurwetten te ontrafelen die Hij in de natuur had gestopt. Francis Bacon en Galileo Galilei gebruikten daarvoor graag de allegorie van de Twee Boeken. God had zich aan ons geopenbaard in het Boek van de Schrift, zo stelden ze, maar ook in het Boek der Natuur. Vermits God zichzelf niet tegenspreekt en beide boeken dus dezelfde waarheid bevatten, kon je de ‘lectuur’ van het Boek van de Natuur eigenlijk zien als een vrome onderneming. Zelfs als Galileo en Bacon volkomen oprecht waren in hun publieke motieven (wat we nooit met zekerheid kunnen bewijzen), moeten we rekening houden met de dwingende religieuze omgeving waarin ze zich begaven, vaak niet zonder risico. Enkele decennia daarvoor had de inquisitie nog Giordano Bruno tot de brandstapel veroordeeld voor zijn ketterse speculaties over een oneindig grote kosmos met vele werelden, en het trauma van de reformatie had de katholieke kerk erg zenuwachtig gemaakt. De filosoof René Descartes was als de dood voor de inquisitie, en zoals bekend kreeg Galileo het alsnog met hen aan de stok, ondanks zijn vrome christelijke rechtvaardiging. 

In plaats van enkel naar expliciete motieven te kijken, moeten we twee cruciale vragen stellen: was die religieuze rechtvaardiging historisch gezien noodzakelijk (of minstens een belangrijke wegbereider) om tot een wetenschappelijke revolutie te komen? En bleef die rechtvaardiging ook later overeind, eenmaal wetenschap van de grond was gekomen? De tweede vraag is het eenvoudigst want het antwoord daarop is duidelijk negatief. Wetenschap wordt vandaag beoefend door talloze overtuigde atheïsten, alsook door aanhangers van niet-christelijke religies. Dat sommige wetenschappers nog steeds inspiratie vinden in hun christelijke geloof doet niet ter zake, want het maakt geen enkel verschil uit voor hun onderzoek. Peilingen tonen zelfs aan dat een wetenschappelijke opleiding ondermijnend werkt voor religieus geloof. Zeker aan de top van wetenschap, zoals in de National Academy of Science of onder Nobelprijswinnaars, is (christelijk) geloof een zeldzaamheid, veel minder gangbaar dan in de rest van de samenleving. 

En de eerste vraag? Ook daar is het antwoord volgens mij negatief. Dat de wetenschappelijke revolutie in christelijk West-Europa van de grond kwam, is een speling van het historische lot. Lang voor de komst van het christendom – in het antieke Griekenland maar ook bijvoorbeeld tijdens de Gouden Eeuw in Bagdad of tijdens de Tang-dynastie in China – werden wetenschappelijke doorbraken gerealiseerd in talloze domeinen: astronomie, natuurkunde, optica, statica, wiskunde, geneeskunde, biologie. De vroegmoderne natuurfilosofen in West-Europa bouwden voort op die onschatbare kennis uit niet-christelijke culturen, zoals Lynn White zelf toegeeft. In een parallel universum was de stroomversnelling van kennis die we vandaag als ‘wetenschappelijke revolutie’ omschrijven misschien ontstaan in een boeddhistische of islamitische omgeving. En dan zou die revolutie ongetwijfeld een boeddhistische of islamitische rechtvaardiging hebben gekregen, op basis van de aanknopingspunten in die religieuze tradities. 

Dat wil natuurlijk niet zeggen dat het christendom in ons universum geen enkele betekenisvolle rol speelde in de opkomst van de moderniteit. De antropoloog Joe Henrich betoogt in zijn boek The WEIRDest People in the World op overtuigende wijze dat een bepaalde tak van het christendom (de katholieke kerk) in West-Europa ongewild en indirect een vruchtbare psychologische voedingsbodem creëerde voor de moderniteit. Dat kwam door een unieke combinatie van sociale normen over huwelijk en incest, die eeuwenoude tribale banden doorbraken en de kiemen legden voor individualisme en vrijheid. Maar het zou veel te ver gaan om te stellen dat de wereld zonder het christendom nooiteen wetenschappelijke of industriële revolutie zou gekend hebben. 

De industriële revolutie

Dezelfde twee vragen moeten we in het achterhoofd houden als we het verband tussen het christendom en onze huidige ecologische crisis onderzoeken. Was het christendom historisch noodzakelijk (of een belangrijke wegbereider) om tot die crisis te komen? En blijft die christelijke rechtvaardiging ook vandaag een wezenlijke factor? De tweede vraag is opnieuw de makkelijkste. De afgelopen eeuwen hebben talloze niet-christelijke samenlevingen hun eigen industriële revolutie en moderniteit doorgemaakt, zonder enig geloof in het christendom of enige kennis van de Bijbel. Van de Meiji-restauratie in Japan in de 19de eeuw, over de communistische Grote Sprong Voorwaarts in China, tot het spectaculaire succes van de Aziatische tijgers in de tweede helft van de 20e eeuw – de kiemen van de industriële moderniteit kunnen prima wortel schieten in een niet-christelijke bodem, met identiek dezelfde gevolgen voor het klimaat.

En wat met de eerste vraag? Het is best mogelijk dat de bijbelverzen over de menselijke “heerschappij” over de natuur sommige uitvinders motiveerde om vernuftige machines te ontwerpen of om steenkool en olie uit de grond te halen. Maar het idee dat ons meesterschap over de natuur begon bij de industriële revolutie berust op een ernstige historische misvatting. De destructieve impact van de mens op de natuur – en de ongewilde beïnvloeding van het klimaat – gaat veel verder terug dan de 19de eeuw en strekt zich veel verder uit dan christelijk Europa. De mens heeft de natuur altijd naar haar hand gezet, meestal zonder veel ecologische scrupules. Het merendeel van de wereldwijde ontbossing vond plaats vóór de industriële revolutie. Zelfs de landbouwrevolutie is te laat als beginpunt van de globale impact van Homo sapiens op het klimaat. Duizenden jaren voor de opkomst van landbouw deden onze voorouders al aan grootschalige ontbossing (bijvoorbeeld door brandstichting om wilde dieren op te jagen) en waren ze verantwoordelijk voor de uitroeiing van talloze diersoorten. In elk continent of eiland waar de mens voet aan grond zette, verdwijnen na enige tijd de meeste grote landdieren. De hoofdverdachte van deze whodunnit is telkens niemand minder dan wijzelf.

Wie de exploitatie van de natuur terugbrengt tot de christelijke rechtvaardiging daarvan door natuurfilosofen als Francis Bacon, zoals Lynn White in zijn essay, doet aan achterafgoderij. Het is opmerkelijk dat White daarbij een contrast schetst met het animisme van het Romeinse rijk, dat volgens hem tot meer respect inspireerde voor de natuur. Maar de Romeinse beschaving was al exploitatief en heerszuchtig lang vóór het christendom de officiële staatsgodsdienst werd. Heidense Romeinse machthebbers hadden Jezus Christus niet nodig om hele bossen te rooien om oorlogsvloten te bouwen tegen Carthago, of om metalen te smelten of keramiek te maken of zich warm te houden. In zijn Gallische campagne beval Julius Caesar zelfs om bos te kappen rond militaire nederzettingen zodat de vijand geen camouflage zou genieten. De expansie van het Romeinse Rijk werd in belangrijke mate gedreven door de uitputting van natuurlijke grondstoffen, nodig om de Romeinse economie te voeden. Overigens is het argument van christelijke apologeten als Tom Holland dat het christendom juist zachtaardiger en deemoediger was dan het brutale Romeinse polytheïsme. Het kan niet beide tegelijk zijn. 

De Columbiaanse uitwisseling vanaf de 15de levert een indirecte en lugubere illustratie van de eeuwenoude impact van de mens op het klimaat. De inheemse volkeren van het Amerikaanse continent waren zoals bekend geheel ‘naïef’ (vatbaar) voor de Euraziatische ziektekiemen, waartegen de kolonisatoren al generaties immuniteit hadden opgebouwd (zoals pest, mazelen, pokken, tyfus en griep). In combinatie met de oorlogsvoering van de technologisch superieure Europeanen zorgde dat voor tientallen miljoenen doden over het hele continent. Ganse samenlevingen stortten in, en tot 95% van de bevolking stierf binnen een bestek van enkele jaren of decennia (de ziektekiemen reisden vaak nog sneller dan de kolonisatoren die ze introduceerden). Het cruciale punt: door die ontvolking werden honderdduizenden vierkante kilometers in korte tijd opnieuw door de natuur overwoekerd. Die herbebossing zorgde voor een meetbare daling van het CO2 in de atmosfeer en droeg daarmee wellicht bij aan een gevoelige afkoeling van het klimaat: de zogenaamde ‘kleine ijstijd’ tussen de 16de en de 19de eeuw. Dit lugubere verhaal illustreert dat zelfs de premoderne Homo Sapiens, als ‘heer en meester’ van de natuur, al een gevoelige impact had op het klimaat (zie het werk van klimatoloog William Ruddiman over het Early Anthropocene). 

Natuurlijk klopt het dat deze impact op het klimaat vanaf de 19de eeuw in een stroomversnelling terechtkwam – eerst in Engeland, dan op het Europese vasteland, vervolgens in de westerse koloniën, en tenslotte overal ter wereld waar fossiele brandstoffen hun intrede deden. Maar dat kwam niet door één of andere mentaliteitswijziging waarvoor het christendom verantwoordelijk zou zijn. De vooruitgang van de mens is een verhaal van energietransities: telkens boorde Homo Sapiens nieuwe energiebronnen aan om nuttige arbeid te verrichten, om zijn leefomgeving vorm te geven, en om zijn levensconditie te verbeteren. De beheersing van vuur liet ons toe om de harde vezels en eiwitten in ons voedsel los te breken, waardoor we meer calorieën en voedingsstoffen tot ons konden nemen. Daarnaast zorgde het uiteraard ook voor verwarming en later voor metallurgie en bakstenen voor huizen. De domesticatie van trekdieren liet ons toe om graangewassen om te zetten in nuttige spierkracht die de onze ver overtrof: om land te beploegen en bezaaien en om ons te verplaatsen. Later kwamen wind- en waterkracht: om graan te vermalen, om water te pompen en om blaasbalgen aan te drijven. 

Vanaf de late middeleeuwen zorgde dat tot steeds vernuftiger innovaties, die de natuur steeds meer naar onze hand zetten en overheersten. Denk aan de stuwdammen en de verlegging van waterlopen die nodig zijn om waterkracht te oogsten. De exploitatie van steenkool (en later olie en aardgas) ligt in het verlengde van deze energetische revoluties, alleen betekende het een kwantumsprong tegenover eerdere energiebronnen. Fossiele brandstoffen zijn in bijna alle opzichten superieur: ze hebben een enorme energiedensiteit, ze zijn uitbundig aanwezig, compact en veilig, makkelijk transporteerbaar. Geen wonder dat miljoenen paarden uiteindelijk tot werkloosheid gedoemd werden, en dat wind- en watermolens algauw historische relieken werden, geschikt voor bucolische vergezichten op postkaartjes. En geen wonder dat fossiele brandstoffen over de hele wereld ingang vonden.

De enige echte waterscheiding sinds de moderniteit en de industriële revolutie is dat de mens sindsdien ook wéét welke impact hij op het klimaat uitoefent. De jager-verzamelaars die de laatste mammoet of reusachtige grondluiaard slachtten, beseften wellicht niet dat deze soort nooit meer zou terugkomen. De vroege landbouwers die bossen afbrandden (slash-and-burn) hadden geen flauw benul van de opgeslagen koolstof die ze daarmee vrijmaakten, laat staan van de impact daarvan op onze atmosfeer. Dankzij wetenschap weten we vandaag gelukkig wél welke ecologische schade we aanrichten. Dat drijfgassen in onze koelkasten de ozonlaag aantasten, dat zwaveloxides uit onze schoorstenen zure regen veroorzaakt, dat CO2 en methaan de atmosfeer opwarmen (op verschillende tijdschalen), dat lood onze lichamen en het milieu vergiftigt, dat overmatige jacht leidt tot uitsterving van diersoorten – we zouden het allemaal niet geweten hebben zonder wetenschap. Wetenschap is de oorzaak van veel problemen, maar levert ook vaak de oplossing. Zoals de beroemde filosoof Homer Simpson ooit zei: “Here’s to alcohol: the cause of, and solution to, all of life’s problems.”

Schuld en boete

Is er dan helemaal geen verband tussen het christendom en onze klimaatcrisis? Niet wat betreft de oorzaken, maar misschien wel wat betreft de voorgestelde oplossingen. Het is mijn overtuiging – als christelijk opgevoede atheïst – dat we het klimaatprobleem enkel kunnen oplossen als we groots en ambitieus denken. Fossiele brandstoffen waren twee eeuwen lang de motor van vooruitgang, die ons leven op duizend-en-één verschillende manieren verbeterden. Als we voor al die nuttige toepassingen een schoon alternatief willen vinden – wat geen enkele natuurwet verhindert – dan zullen we veel technologische innovatie en vernuft nodig hebben. En om die innovaties te ontwikkelen en uit te rollen, hebben we veel economische groei nodig, die we vervolgens loskoppelen van milieu-impact. Enkel een samenleving die blijft groeien, kan zich de marge veroorloven om zich een weg uit de klimaatcrisis te zoeken. 

Deze benadering van het klimaatprobleem is echter omstreden. Misschien steigert u als lezer er zelfs bij. De ecologische beweging wil juist dat we alles minder gaan doen: soberder gaan leven, minder consumeren, spaarzamer en zuiniger met energie omspringen. Energie moet kleinschaliger, lokaler en gedecentraliseerd worden opgewekt – bij voorkeur met zonnepanelen en windmolens, die natuurlijke energiestromen capteren zonder de natuur uit te putten. De mens moet terug in harmonie met de natuur leven. Economische groei zou een dogma zijn waar we zo snel mogelijk van af moeten. En technologische oplossingen? Die worden vaak misprezen als “technofixes”, als uitvluchten om ons hachje te redden zonder ons leven te moeten veranderen. De hoop dat technologie ons zal redden, zo verkondigen vele klimaatactivisten, is een toonbeeld van menselijke hoogmoed en arrogantie. De klimaatzondaar moet boeten en tot inkeer komen, door zijn leven grondig te veranderen. Minder vlees eten, minder vliegen, minder consumeren. Want anders zal de natuur zich op ons wreken.

Nu kan het aan mij liggen, maar ik ontwar in deze denktrant wél enige sporen van religieus denken, in het bijzonder christelijk denken. Hoogmoed geldt als de ergste van de zeven zonden in het christendom. Het is de misdaad van Adam en Eva, die van de boom van kennis van goed en kwaad aten, en van de vermetele inwoners van Babel, die een toren wilden bouwen die tot aan de hemel reikt. Er zijn Bijbelverzen die stellen dat de mens heerschappij krijgt over andere dieren, maar er zijn minstens evenveel verzen die de mens vernederen als een nietige worm die het vooral niet te hoog in zijn bol moet krijgen: “Hoeveel minder is dan de mens! Die is immers slechts een worm in Zijn ogen!” (Job 25). 

De receptie van Laudato Si, de ecologische encycliek van paus Franciscus, was in dat opzicht opzienbarend. In zijn encycliek schrijft Franciscus dat de ecologische crisis in wezen spirituele en ethische wortels heeft: ‘Het misbruik van de schepping begint wanneer we niet langer een hogere instantie dan onszelf erkennen, wanneer we alleen onszelf zien.’ Franciscus verzet zich tegen de opvatting dat technologische innovatie het klimaat zal redden, een opvatting die hij als de ‘mythe van vooruitgang’ afschrijft. De weg uit onze ecologische crisis vergt volgens hem vooral een ethische reveil, eerder dan technologische kunstgrepen om ons hachje te redden. 

Dit is in wezen dezelfde boodschap die vele ecologisten en klimaatactivisten vandaag brengen. Geen wonder dus dat velen – soms tot hun eigen verbazing – het volmondig eens waren met de kerkvader. De beroemde klimaatactiviste Naomi Klein, auteur van No Logo and This Changes Everything. Capitalism vs. The Climate, trok zelfs naar het Vaticaan om de paus in hoogsteigen persoon te bewieroken, op een persconferentie over Laudato Si. Daarbij moest ze zichzelf, als rechtgeaarde progressief, die lak heeft aan oude patriarchale instellingen als de Kerk, in de arm knijpen: is dit écht aan het gebeuren? Ook Al Gore, progressieve presidentskandidaat en klimaatstrijder van het eerste uur, was ‘vol ontzag’ over het ‘spiritueel leiderschap’ en de ‘morele kracht’ van de paus. Het scheelde geen haar of Gore wierp zich op zijn knieën: ‘Ik zou katholiek kunnen worden dankzij deze paus, zo inspirerend is hij voor mij.’ In De Standaard bekende ook de progressieve ecologist John Vandaele in zijn lofzang op paus Franciscus: ‘Nooit gedacht dat ik zoiets zou schrijven’. 

Natuurlijk moeten we ons ook hier hoeden voor achterafgoderij. Het is mogelijk dat het ecologisme is getekend door een christelijke moraal, maar het is ook mogelijk dat beide onafhankelijk van elkaar appelleren aan bepaalde morele intuïties. Ook heb ik in dit bestek veel te weinig ruimte om mijn stelling te onderbouwen dat economische groei, technologische innovatie en kapitalisme écht de weg voorwaarts zijn om ecologische problemen op te lossen (zie daarvoor mijn boek Waarom ons klimaat niet naar de knoppen gaat (als we het hoofd koel houden)). Wel geloof ik dat het heilloos discours over schuld en boete, over hoogmoed en hebzucht, ons geen stap vooruithelpt. Net zoals bij de katholieke ethiek, ligt de focus eerder op de zondaar en zijn schuld dan op concrete resultaten. De vrome gelovige belijdt telkens zijn grote schuld, tot zeven maal zeventig maal toe, of koopt zijn zonden af met aflaten (vandaag: groene certificaten of koolstofcompensaties). Maar verder verandert er niets. 

Geeft het christendom inhoud aan alles? Beslist niet. Het christendom is niet direct verantwoordelijk voor de industriële revolutie, en ook zonder het christendom zou de mensheid ecologische problemen kennen. Maar het heilloze en contraproductieve schuld-en-boeteverhaal dat sommigen verkondigen om onze ecologische problemen op te lossen? Daar ontwaar ik toch de vingerafdrukken van het christendom.

(Dank aan Thomas Rotthier en Gerard Govers voor hun kritische opmerkingen)