In het nauw gedreven? Doe alsof je tegenstrever je monddood wil maken

In Plato’s dialoog Charmides onderwerpt Socrates zijn gesprekspartner Critias aan een kruisverhoor over de definitie van ‘bezonnenheid’ (sofrosune). Critias is een te duchten tegenpartij. Andere gesprekspartners van Socrates beperken zich tot frasen als ‘Jazeker’, ‘Dat klopt’, en ‘Zo lijkt het, Socrates’, maar Critias biedt weerwerk. Na enkele omwegen onthult Socrates echter een contradictie in Critias’ eigen uitgangspunten. Waarop Critias zonder te verblikken of verblozen antwoordt: ‘Socrates, als je denkt dat dit noodzakelijk volgt uit mijn eerdere beweringen, dan zou ik zeker verkiezen om sommige daarvan terug te nemen, en zou ik niet beschaamd zijn om toe te geven dat mijn beweringen foutief waren.’

Ziehier het ideaal van een filosofisch debat: als je het bij het foute eind had, doe dan zoals Critias. Geef dat gewoon toe. Helaas beantwoordt het echte leven zelden aan dat socratische ideaal. Juist omdat een ruiterlijke houding als die van Critias zo uitzonderlijk is, heeft de dialoog een bijna komisch effect op de lezer. Hoe vaak heb je het al meegemaakt dat iemand na afloop van een discussie zegt: ‘Bedankt, mijn beste, om aan te tonen dat ik het bij het verkeerde eind had’? Of hoe vaak heb je dat zélf al gedaan?

Liever wringen we ons in allerlei bochten om ons aan ons oorspronkelijke standpunt te kunnen vastklampen, of ons gezicht te redden. Dat is helaas de aard van het menselijke beestje. In deze rubriek zijn we precies geïnteresseerd in dergelijke sofistische trucjes, denkfouten en afleidingsmanoeuvres. Dus speel ik even advocaat van de duivel. Wat staat je te doen als je in het nauw bent gedreven tijdens een debat?
Hier is een laatste redmiddel, dat zo ongeveer in elke context bruikbaar is: doe alsof je tegenstrever je monddood wil maken. Ga niet langer in op de inhoud van je standpunt, maar op je recht om het te uiten. ‘Ik mag dat toch betwisten? Jij denkt dat je de waarheid in pacht hebt, en wilt anderen de mond snoeren.’ Probeer de indruk te wekken dat je tegenstrever zijn standpunt met dwang wil opleggen. En mompel daarna iets over de Inquisitie, boekverbrandingen of heksenjachten.

Een conservatieve katholieke advocaat met wie ik onlangs in Brussel debatteerde, maakte er veelvuldig gebruik van. Of het nu over de evolutietheorie of over het recht op euthanasie of over de Verlichting ging, telkens wanneer hij niets anders kon verzinnen, riep hij: ‘Ziedaar het dictaat van de liberale sharia! Ik mag hier niets meer zeggen!’ Maar ondertussen zat hij daar natuurlijk te zeggen wat hij zogezegd niet mocht zeggen, terwijl niemand hem een strobreed in de weg legde. Filosofen noemen dat ‘performatieve tegenspraak’.

(Filosofie Magazine, juni 2017)