Geen woord ging de afgelopen weken zo vaak over de tongen als ‘superieur’. Gwendolyn Rutten bond de kat de bel aan in haar boek en een interview in Het Laatste Nieuws. Is onze samenlevingsvorm superieur aan alle andere ter wereld? Sommigen vinden die stelling ontstellend arrogant en gevaarlijk, anderen vinden ze bijna vanzelfsprekend.
Deze week voelde ik me aangesproken door een interessante vraag van Tom Naegels op Facebook, een medium dat nochtans niet bekend staat als superieur platform voor ernstige discussies. Sommige mensen, aldus Naegels, zijn overtuigd van twee zaken tegelijk: ‘dat links moet ophouden met zich zo moreel superieur te gedragen *en* dat we duidelijker moeten durven zeggen dat onze waarden superieur zijn aan die van de islam.’ Is dat geen paradox?
In een stuk in Knack over de geschiedenis van de linkse gutmensch licht Naegels zijn argument toe: ‘Is het dan niet ironisch dat uitgerekend die mensen, die aan den lijve hebben ondervonden hoeveel weerstand het oproept als iemand je komt vertellen dat zijn waarden beter zijn dan de jouwe, er vandaag op hameren dat ‘we moeten durven te zeggen dat onze waarden superieur zijn aan die van de islam?”
Iedereen voelt zich superieur
Is er sprake van een paradox? Een ‘superioriteitsgevoel’ vind ik op zich niet bezwaarlijk. In zekere zin is het zelfs onvermijdelijk in belangrijke morele discussies. Iedereen die een bepaald standpunt met vuur verdedigt, acht het ‘superieur’ aan de negatie ervan, of aan de beschikbare alternatieven.
Dat wil niet zeggen dat je absoluut van je eigen gelijk overtuigd bent. Maar dat je voor je ideeën ijvert, wil wel zeggen dat je ze beter en waardevoller vindt dan die van je tegenstrever. Neem bijvoorbeeld een discussie tussen links en rechts over immigratie. De linkse gutmensch die pleit voor open grenzen en uithaalt naar onze hardvochtige immigratiepolitiek, vindt zijn eigen ideeën over immigratie moreel superieur. De rechtse hardliner die een opengrenzenbeleid net grenzeloos naïef en zelfs gevaarlijk vindt, denkt het tegenovergestelde. Geen enkel probleem tot dusver, het blijft een eerbare discussie.
Wat me stoort aan gutmenschen is niet zozeer dat ze zich moreel superieur voelen, maar dat ze die morele superioriteit verpakken als haar tegendeel: deemoedige zelfkastijding en moreel relativisme. Het is een superioriteitsdenken dat zich superieur waant precies omdat het verbeeldt dat het elke vorm van superioriteitsdenken afzweert.
In de reacties op mijn opiniestuk in De Morgen over de superioriteit van de liberale democratie, schreven verschillende opiniemakers dat het woord ‘superieur’ ook het bestaan van iets ‘inferieur’ veronderstelt. En dat vonden ze evident verwerpelijk.
Maar ik voel me hoegenaamd niet betrapt. Ik heb er namelijk geen enkele moeite mee om een communistische dictatuur of een wahabistische theocratie als ‘inferieur’ te bestempelen, vergeleken met de liberale democratie waarin wij leven. En het idee dat vrouwen minderwaardige schepsels zijn, vind ik ook achterlijk en moreel inferieur. Wie niet?
Als we eerlijk zijn, vinden we die denkbeelden allemaal minderwaardig, maar de linkse gutmensch wil dat niet toegeven, of slechts knarsetandend, omdat hij graag de indruk wekt dat elk superioriteitsdenken hem vreemd is.
Toch ontsnapt hij er niet aan. Zelfs een relativist die huivert bij het woord ‘superioriteit’ (van de liberale democratie of van wat dan ook), acht zijn eigen relativisme nog steeds moreel superieur aan andere denkbeelden. Velen zwelgen er zelfs in. Niet het superioriteitsdenken van de linkse gutmensch, maar zijn schijnheilige verwerping ervan, vind ik storend.
‘Wij-bak’
Een ander punt van schijnheiligheid is de neiging van linkse gutmenschen om, wanneer iemand als Rutten de superioriteit van onze samenlevingsvorm verdedigt, meteen een waslijst op te sommen van wat ‘wij’ allemaal verkeerd doen: dat we het klimaat naar de knoppen helpen, dat we onze vrouwen dwingen om aan een mannelijk schoonheidsideaal te beantwoorden, dat we onze bejaarden naar rusthuizen verbannen, dat we allemaal egoïstisch en onverdraagzaam zijn geworden, en dat we onze kinderen volproppen met psychofarmaca.
Dat klinkt deemoedig en bescheiden, maar dat is slechts schijn. In werkelijkheid rekent de linkse gutmensch zich helemaal niet tot die ‘wij’. Overal waar je ‘wij’ en ‘ons’ ziet in hun betoog, bedoelen ze eigenlijk ‘zij’ en ‘hen’: de neoliberalen, de bange blanke mannen, de rechtse zakken.
Dat is wat ik eerder de ‘wij-bak‘ noemde. Je wekt de indruk dat je de hand in eigen boezem steekt, maar eigenlijk zit je in andermans borstpartij te graaien. Schijnbaar zweer je elk superioriteitsdiscours af en maan je aan tot zelfreflectie, maar precies daarin plaats je jezelf boven alles en iedereen.
Deugdzaamheid
En dat brengt me bij het laatste punt. Bij linkse gutmenschen krijg je vaak indruk dat het hen niet om echte oplossingen voor samenlevingsproblemen te doen is, maar om het gevoel van morele rechtschapenheid. In het Engels heet dat ‘virtue signaling’: het pronken met de eigen deugdzaamheid.
Iemand die vindt dat het onze morele plicht is om onze grenzen open te gooien, staat er vaak niet bij stil wat zoiets in de praktijk zou inhouden. Dat standpunt klinkt sympathiek en ruimhartig, maar als puntje bij paaltje komt, wil zelfs de linkse gutmensch volgens mij geen open grenzen. De immigratieproblematiek is een geweldig ingewikkeld moreel dilemma, waarvoor geen wonderoplossingen bestaan.
Niet de overtuiging van morele superioriteit is ergerlijk, wel de neiging om je eigen deugdzaamheid belangrijker te vinden dan reëel leed. Eén voorbeeld: als een islamcriticus wantoestanden aankaart in (een deel van) de moslimgemeenschap, zoals bedreigingen van afvalligen of homohaat of eremoorden, dan zal de gutmensch dat verontwaardigd als ‘islamofobie’ wegzetten, en in één adem opmerken dat ‘wij’ niet te hoog van de toren moeten blazen: zijn blanke mannen ook niet homofoob, en komen gezinsdrama’s ook niet bij ons voor? En ex-christenen hebben het toch ook lastig?
Zo signaleert de gutmensch dat hij tegen wij-zij-denken is, dat hij verdraagzaam is en in diversiteit gelooft, en dat hij strijdt tegen polarisering en stigmatisering en de problematisering en demonisering van de islam. In bepaalde kringen, vooral in de academische wereld en de cultuursector, zijn al die standpunten sociaal wenselijk. Maar in werkelijkheid steekt de gutmensch de kop in het zand voor echte problemen, omdat hij als de dood is voor het verwijt van xenofobie, en liever zijn deugdzaamheid bewaart.
Voor de duidelijkheid: lang niet elke linkse denker is een gutmensch, in de negatieve zin van het woord. Maar hier is wat me stoort aan de gutmenschen in hun midden. Dat ze elk superioriteitsdenken afzweren, maar zichzelf toch moreel superieur achten. Dat ze verkondigen dat niemand zonder zonde is, maar dan toch de eerste steen werpen. En dat ze hun gevoel van rechtschapenheid belangrijker vinden dan de grond van de zaak.