Pleegt Israël een “genocide” in Gaza? Probeert het IDF zoveel mogelijk burgerslachtoffers te maken, of probeert ze dat juist zoveel mogelijk te vermijden? Vorige week publiceerde ik daarover een essay voor het Australische magazine Quillette, waar ik regelmatig schrijf over diverse onderwerpen. Hoewel ik doorgaans de controverse niet schuw, is dit de eerste keer dat ik echt zelfcensuur overwoog. De basisversie van dit essay schreef ik enkele maanden geleden al, maar ik bleef maar dralen en stuurde het nergens op, omdat ik niet 100% zeker van mijn zaak was en omdat ik bang was voor de storm van protest.

Twee zaken veranderden recent: allereerst natuurlijk het langverwachte vredesbestand in Gaza, waardoor de “fog of war” eindelijk wat kon opklaren en de gemoederen hopelijk wat kunnen bedaren. Nog belangrijker waren de verbijsterende reacties op het staakt-het-vuren van vele pro-Palestijnse activisten die al twee jaar “genocide” roepen: velen verwierpen het vredesbestand als “koloniaal” of “onrechtvaardig” en riepen de Palestijnen zelfs expliciet op om het te verwerpen. Zelfs de meer gematigde stemmen blonken niet echt uit in enthousiasme dat er eindelijk een einde kon komen aan die zogenaamde “genocide” (meer daarover in mijn essay hieronder). Dat was het moment waarop vele maskers afvielen.
De derde factor was de bijzonder illiberale uitspraak van mijn nieuwe rector, Petra De Sutter, dat elke onderzoeker aan UGent die de “genocide” in Gaza zou ontkennen een “rode lijn” overschrijdt en niet langer door de academische vrijheid wordt beschermd. Kijk, van zo’n flagrante aanfluiting van de academische vrijheid word ik nogal kregelig, om niet te zeggen opstandig. Bij mij heeft zoiets eerder een averechts effect: Dus ik mag iets niet meer schrijven? Dan zullen we nog eens zien.

Dat ik mijn essay rechtstreeks in het Engels schreef, is geen toeval. De kans dat een Vlaamse of Nederlandse kwaliteitskrant zo’n opiniebijdrage zou plaatsen, zo wist ik op voorhand, was quasi nihil. Mijn Amerikaanse collega’s kunnen zich amper voorstellen in welke echokamer Europese media en academia zich bevinden. Als ik daar moet uitleggen dat de “genocide” in Gaza hier als axioma geldt (door kranten als redactioneel beleid vastgelegd in hun berichtgeving, door rectoren tot “rode lijn” uitgeroepen die je niet straffeloos mag overschrijden, door geen enkele onderzoeker nog in vraag gesteld), vallen ze daar van hun stoel. Zelfs in de New York Times (nochtans uitgesproken progressief) lees je regelmatig tegenstemmen, zoals Bret Stephens, die de beschuldiging van genocide krachtig tegenspreken.
Bovendien heb je voor zo’n gevoelig onderwerp voldoende ruimte nodig om alle nuances te brengen, en bij een online magazine als Quillette kan ik me makkelijk 3000 woorden of meer veroorloven. Niettemin heeft Quillette mijn stuk lichtjes ingekort, vooral door overlappingen met eerdere bijdragen. Als je de volledige versie wil lezen, kan je ze op mijn Substack vinden.
Na de publicatie in Quillette heb ik even de proef op de som gedaan en aan diverse media in Nederland en België aangeboden om een ingekorte vertaling van dit essay te schrijven, eventueel bewerkt om aan te passen aan hun eigen publiek. Zonder uitzondering hebben ze dat aanbod ofwel geweigerd ofwel genegeerd (toegegeven, bij De Standaard probeerde ik zelfs niet meer, daar negeren ze al mijn bijdragen). Dat terwijl de vele verdraaiingen en verzinsels over zogenaamde “genocidaire” uitspraken van Israëlische politici (“Gedenk Amalek”, enz.) en de gemanipuleerde sterftecijfers van Hamas zowat in elke Vlaamse en Nederlandse krant verschenen, zonder dat het ooit werd rechtgezet. Nogal relevant voor de argeloze lezer, zou je denken, maar blijkbaar niet.
Maar eigenlijk snap ik de redacteurs wel: iedereen weet dat de hel losbarst als je zoiets publiceert in een krant. Bovendien hebben de Nederlanders het valabele excuus dat ze midden in een nationale verkiezingsstrijd zitten. Maar zoals ik een redacteur met een knipoog liet weten: “Alle begrip natuurlijk, maar ik heb een donkerbruin vermoeden dat zo’n stuk zelfs in niet-verkiezingentijd weinig kans zou maken.”
Eerlijk gezegd doe ik zo’n aanbod zélf met slepende voeten en ben ik bijna opgelucht dat de redactie weigert. Want ik weet welke heftige reacties me te wachten staan als dit ergens op een prominente plek zou verschijnen waar mijn collega’s en vrienden het kunnen lezen. Zelfs in het Engels twijfelde ik, maar na advies van enkele collega’s (waaronder Steven Pinker) heb ik de handschoen toch opgepakt. Ik heb mijn vriendin zelfs moeten beloven dat ik niet meer op praatprogramma’s op TV over Israël zou spreken, omdat ze zich zorgen maakt om mijn fysieke veiligheid. Maar ik kan haar geruststellen: ze nodigen me toch niet meer uit, dus het dilemma stelt zich überhaupt niet. ![]()
Het is trouwens opvallend dat het Franse Le Point mijn stuk onmiddellijk en spontaan vertaalde. Zo’n magazine (klassiek liberaal, centristisch, anti-woke) hebben we niet in Vlaanderen, in Nederland eigenlijk ook niet (de Groene Amsterdammer is superlinks, EW/Elsevier eerder rechts). Hier is een hypothese: hoe kleiner een land of taalgebied, hoe groter de kans op ideologische kaping van het medialandschap. In Nederland is er al een stuk méér diversiteit dan in Vlaanderen, waar de bekrompenheid en eenheidsdenken het grootst zijn. Maar beiden doen onder voor Frankrijk en Duitsland, die op hun beurt onderdoen voor de VS.
