Laat migratie niet aan radicaal-rechts

Bestaat er zoiets als een Europese identiteit? Is er iets ontastbaars dat de verschillende volkeren van Europa met elkaar verbindt, bovenop de vele instituties, verdragen en samenwerkingsverbanden? Progressieve intellectuelen zijn doorgaans allergisch voor die gedachte, zeker wanneer ze in verband wordt gebracht met migratie. Dat bleek bijvoorbeeld vorige maand, toen de nieuwe Europese Commissievoorzitter Ursula von der Leyen de beruchte nieuwe portefeuille ‘Commissaris voor de bescherming van onze Europese levenswijze’ bekendmaakte.
Mijn academische collega’s ter linkerzijde schoten meteen in de bekende kramp: een Europese Commissievoorzitter die zich inlaat met de Europese levenswijze, hoe bestaat het! Toen Von der Leyen ter verduidelijking over migratie begon, stond hun diagnose vast: een staaltje radicaal-rechtse xenofobie in de hoogste regionen van de Europese macht. „De populistische framing van migratie als een bedreiging [is] nu blijkbaar tot de bovenste etages van het Berlaymontgebouw doorgedrongen”, reageerde historicus Leo Lucassen in NRC. De sociale wetenschapper Heleen Touquet, ironisch genoeg de houder van de leerstoel Europese Waarden van de Universiteit Antwerpen, schreef in De Standaard dat Von der Leyen het „taalgebruik van extreem-rechts overneemt”. In De Morgen noemde populisme-expert Cas Mudde het commissariaat „een perfect voorbeeld van hoe radicaal-rechts mainstream is geworden”.
Deze houding is bijzonder schadelijk. Als linkse intellectuelen de denkoefening over Europese identiteit in tijden van migratie met morele banvloeken overladen, dan is het niet verwonderlijk dat rechtse populisten ermee aan de haal gaan. Laten we het even concreet maken. Een tijdje geleden ging ik in gesprek met medewerkers van het Vlaams Agentschap voor Inburgering en Integratie, dat cursussen maatschappelijke oriëntatie organiseert voor nieuwkomers. Geen abstracte discussies over normen en waarden, wel concrete probleemgevallen.
Wat doe je met een cursist die in de les openlijk zegt dat ze ‘alle homo’s tegen de muur moesten zetten’? Hoe ga je om met jonge mannen die geloven dat kortgerokte vrouwen allemaal ‘hoeren’ zijn? Wat met een ex-moslim die bij aankomst in een Europees asielzoekerscentrum al opnieuw bedreigd wordt door precies dezelfde heethoofden als waarvoor hij gevlucht is?
Neem die homohaat. In West-Europese landen hebben we de laatste decennia belangrijke rechten verworven voor lhbt-minderheden. We vinden het normaal dat mensen vrij kunnen kiezen om samen te leven met wie ze willen, en dat ze hun seksuele geaardheid ook openlijk kunnen beleven, bijvoorbeeld door hand in hand te lopen of elkaar te kussen op straat. Noem het een Europese ‘levensstijl’.
Stel nu – bij wijze van gedachtenexperiment, dat uiteraard niets uitstaande heeft met de werkelijkheid – dat Europa een groep nieuwkomers ontvangt uit landen waar 90 procent van de bevolking homoseksualiteit onaanvaardbaar vindt, en waar homoseksuele handelingen zwaar bestraft worden. Is het dan vergezocht dat, naarmate die nieuwkomers in getal toenemen, bepaalde verworvenheden bij ons onder druk komen te staan, al is het maar in bepaalde wijken waar die nieuwkomers gaan samenwonen en de meerderheid uitmaken?
Dat wil uiteraard niet zeggen – en nu terug naar de werkelijkheid – dat de huidige migratiegolven een existentiële bedreiging vormen voor Europa, of dat we moeten vrezen dat homoseksualiteit binnenkort weer verboden wordt. Dat wil ook niet zeggen dat elke inheemse Europeaan homo’s een warm hart toedraagt. Deze hele discussie is een kwestie van getallen: van statistieken, peilingen, waarschijnlijkheden.
Of neem het heikele onderwerp van verkrachting. De stelling dat migranten of vluchtelingen vaker seksueel geweld plegen is „zonder enige moeite statistisch onderuit te halen”, blufte Heleen Touquet in haar opiniestuk, zonder enige bron. De schaarse beschikbare cijfers spreken haar tegen. Uit een rapport van het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken uit 2018 blijkt dat 12,2 procent van de verdachten bij zedendelicten migranten en vluchtelingen zijn, terwijl zij slechts 2 procent van de totale bevolking uitmaken. Een Zweeds politierapport uit 2016 wijst uit dat, van alle gevallen van aanranding in publieke zwembaden, 80 procent van de daders een vreemde origine hadden (een deel van de verklaring is dat migranten overwegend jonge mannen zijn).
Al decennia worden democratische politici die een verband durven leggen tussen migratie enerzijds en samenlevingsproblemen anderzijds (jihadisme, homohaat, antisemitisme, eremoorden) door weldenkende academici voor ‘extreem-rechts’ versleten, of het liefst gewoon ‘racistisch’. Het gevolg is dat niemand zijn mond meer durft open te doen over migratie, behalve natuurlijk de extreem-rechtse brulboeien die zich niks van morele intimidaties aantrekken.
Waarop kiezers vervolgens massaal op hen gaan stemmen, omdat zij de ‘zaken durven benoemen’. Dat mijn academische collega’s de extreem-rechtse complottheorieën willen bestrijden over omvolking en Eurabia (het doembeeld van een Europa onder de knoet van de islamitische sharia), is volkomen terecht. Maar de juiste manier om dat te doen is niet door zelf je kop in het zand te steken, en van Europese politici te eisen dat ze hetzelfde doen. Precies die struisvogelpolitiek heeft radicaal-rechts grootgemaakt. Wanneer zullen ze dat eindelijk eens leren?

(NRC Handelsblad, 19/10/2019)