In de recente Netflix-film Don’t Look Up proberen wetenschappers de mensheid te waarschuwen voor een komeet die op ramkoers ligt met de aarde en de hele menselijke beschaving bedreigt. Maar niemand wil het slechte nieuws horen: de Amerikaanse president denkt alleen aan de tussentijdse verkiezingen en wil de wetenschappelijke Cassandra’s het zwijgen opleggen, een psychopathische IT-magnaat bedenkt een krankjorum plan om de kostbare mineralen in de komeet te ontginnen, en Henk en Ingrid zijn te druk bezig met de laatste celebrity-roddels. Wanneer de wanhopige wetenschappers mensen aansporen om gewoon omhoog te kijken, wordt ‘Don’t Look Up!’ de strijdkreet van de komeetontkenners, opgezweept door populistische leiders.
Recensies van de film – een weinig verholen allegorie voor klimaatopwarming – zijn wisselvallig, maar velen vinden het een ‘trefzekere’ analyse van onze afgestompte amusementscultuur en een ‘haarscherpe’ aanklacht tegen ons falende klimaatbeleid. Een klimaatwetenschapper vindt in The Guardian dat Don’t Look Up ‘de waanzin vastlegt die ik elke dag zie’. De Britse schrijver George Monbiot, veteraan onder de milieuactivisten, schrijft dat de film aanvoelde alsof ‘mijn hele leven van campagnevoeren langs me flitste.’
Het zou onnozel zijn om een satirische film te deconstrueren, maar zoals uit deze lovende reacties blijkt, biedt Don’t Look Up een extreme uitvergroting van een narratief over klimaatverandering waar velen van ons oprecht in geloven. In dat verhaal komt de oplossing voor de klimaatcrisis ongeveer hier op neer: we moeten de barre werkelijkheid onder ogen zien, de macht van fossiele bedrijven breken en de politieke moed opbrengen om eindelijk naar de wetenschap te luisteren. ‘We hebben alle technologische oplossingen al!’, verkondigt menig klimaatactivist. Helaas, zoals de Canadese activiste Naomi Klein schrijft in No Logo, worden ze tegengehouden door een meedogenloze ‘kleine elite die onze economie, ons politieke proces en onze belangrijkste mediakanalen in een wurggreep houdt.’
Op mij had Don’t Look Up een heel ander effect. Door dat populaire klimaatnarratief tot zulke groteske proporties op te blazen, hielp de film mij te zien wat er precies aan schort: het is een gemakzuchtig fabeltje van en voor welgestelde westerse progressieven; een moralistisch verhaal dat gemakkelijke zondebokken aanwijst, dat afleidt van echte oplossingen en een hoognodige blik in de spiegel belemmert.
Begrijp me niet verkeerd: fossiele bedrijven als ExxonMobil treffen wel degelijk blaam voor hun decennialange campagne van opzettelijke leugens en verwarring over klimaatverandering. In sommige landen, met name de VS, heeft deze ontkennersindustrie voor aanzienlijke vertraging gezorgd. Maar de onvervalste ontkenners waarmee Don’t Look Up de draak stekt, zijn al een tijdje op de terugtocht. Zelfs in de VS erkent nu negen op de tien mensen dat huidige en toekomstige generaties de gevolgen van klimaatverandering zullen ondervinden. Uit een onderzoek in tien westerse landen vlak voor de COP26-conferentie in Glasgow bleek dat 62 procent van de ondervraagden klimaatopwarming als de belangrijkste milieucrisis van ons tijdperk beschouwt, nog vóór zorgen over vervuiling en nieuwe ziekten. Zelfs Big Oil erkent eindelijk, met frisse tegenzin, dat hun koopwaar de planeet opwarmen.
Als je meegaat in het narratief van Don’t Look Up, is het verleidelijk om enkele ongemakkelijke waarheden over het hoofd te zien: fossiele brandstoffen waren en zijn een enorme zegen voor de mensheid. Ze hebben ons bevrijd van mensonterend geploeter, onze levensverwachting verdrievoudigd, en het ene land na het andere uit ellendige armoede getild. Dat fossiele bedrijven nog steeds zo machtig zijn, komt in wezen omdat ze een uiterst begeerlijk product aanbieden, waarvan wij allemaal elke dag genieten, in zowel zichtbare gedaantes (benzine, diesel, aardgas) als in talloze indirecte vormen (cement, plastic , staal, glas). Kijk rond in je woonkamer, en je zal nauwelijks iets aantreffen waar niet op een of andere manier fossiele brandstoffen aan te pas kwamen (al was het maar omdat het vrijwel zeker met een dieselvretende machine naar je toe is gebracht). De afkick van fossiele brandstoffen leidt onvermijdelijk tot pijnlijke offers en heikele vragen over hoe we de lasten van uitstootreducties verdelen.
Om in te zien waarom ‘massale ontkenning’ en ‘manipulatie door elites’ niet deugen als verklaringen voor falende klimaatbeleid, volstaat het om te kijken naar Duitsland, een van de rijkste en meest milieubewuste naties op deze planeet. Duitse politieke leiders nemen de klimaatcrisis al meer dan drie decennia bijzonder ernstig. Van fossiele ‘handelaren in twijfel’ hebben ze, in tegenstelling tot de VS, nauwelijks last. En toch, zelfs in Duitsland blijkt het uiterst moeilijk om van fossiele brandstoffen af te raken. Ondanks de 500 miljard euro die het land al in zijn bejubelde Energiewende pompte, verbrandt het nog steeds enorme hoeveelheden bruin- en steenkool en blijft het vooralsnog mijlenver verwijderd van zijn eigen klimaatdoelstellingen.
De teleurstelling van de Energiewende, ondanks de opperbeste intenties, betekent niet dat alle hoop verloren is. Eigenlijk had Duitsland véél beter kunnen presteren, maar hier wordt het verhaal erg ongemakkelijk voor de klimaatactivisten die Don’t Look Up zo geweldig vinden. De weg naar nuluitstoot vergt talloze acties, maar de belangrijkste twee zijn: 1) maak de opwekking van stroom koolstofvrij en 2) elektriseer alles. Nu wil het toeval dat sommige rijke, geïndustrialiseerde landen er inmiddels in slaagden om hun hele elektriciteitssector koolstofvrij te maken. Als je de landen buiten beschouwing met unieke geografische voordelen, zoals Noorwegen (waterkracht) of IJsland (geothermie), dan zie je dat ze allemaal sterk leunen op kernenergie.
De buur van Duitsland, Frankrijk, speelde dat zelfs klaar zonder veel klimaatzorgen. Toen het land in na de oliecrisis in de jaren ’70 startte met het nucleaire Messmer-plan, lag nog niemand wakker van het klimaat. Toch stapte Frankrijk in minder dan 15 jaar over van steenkool en olie naar uranium, maakte het zijn hele elektriciteitssector quasi koolstofvrij, en elektrificeerde het een boel andere zaken (zoals verwarming en hogesnelheidstreinen). Samen met Zweden, bewees Frankrijk een halve eeuw geleden al dat het perfect mogelijk is om van fossiele brandstoffen af te raken zonder in te boeten aan welvaart en economische groei. Dat de koolstofintensiteit van Duitse stroom nog steeds vijf keer hoger ligt dan die van Frankrijk, zelfs na twee volle decennia van Energiewende, is niet de schuld van klimaatontkenners en fossiele lobbyisten. Bien au contraire: dat komt omdat antinucleaire milieuactivisten – precies de mensen die het meest wakker liggen van het klimaat – veel meer invloed hebben in Duitsland dan in Frankrijk. Zij slaagden erin hun politieke leiders wijs te maken dat een Atomausstieg een uitstekende zaak is voor het klimaat.
In de jaren zestig en zeventig, toen het protest tegen atoomstroom uitgroeide tot de spil van de jonge milieubeweging, was hun bezorgdheid misschien begrijpelijk. Niet alleen was klimaatverandering nog slechts een verre stip aan de horizon, we wisten ook minder over de lage milieu- en gezondheidsimpact van kernafval en de extreem hoge van kolencentrales. Nu weten we dat fossiele luchtvervuiling elke dag meer doden veroorzaakt (door luchtvervuiling) dan de nucleaire industrie in haar hele geschiedenis, alle ongevallen meegerekend.
Sinds haar opkomst in de jaren ‘50 heeft kernenergie ongeveer 74 miljard ton CO2-uitstoot vermeden, ongeveer het dubbele van de huidige jaarlijkse uitstoot van de hele wereld. Dat getal had nog veel hoger kunnen liggen, als de nucleaire industrie haar snelle groeifase uit de jaren zestig had voortgezet. Helaas werden overal geplande kerncentrales geschrapt wegens publiek protest, voornamelijk geleid door de milieubeweging. Overmatige regulering, aangewakkerd door angstzaaierij over ioniserende straling (die overal in de natuur voorkomt), leidde uiteindelijk tot een negatieve leercurve: elk nieuw reactorproject werd nog duurder en tijdrovender dan het vorige. En dus bleef de heerschappij van Koning Steenkool onbedreigd.
Zelfs anno 2022, terwijl klimaatwetenschappers steeds wanhopiger alarm slaan, weigeren de meeste milieuactivisten om hun oude strijdbijl te begraven. In de hele westerse wereld staan groene partijen en NGO’s nog steeds vooraan in de strijd voor de voortijdige sluiting van kerncentrales. Zelfs de jonge klimaatactiviste Greta Thunberg, die Tsjernobyl of zelfs Fukushima nooit bewust meemaakte, gaf de Europese Commissie ervan langs omdat ze kernenergie (eindelijk) wil opnemen in haar groene taxonomie, de lijst van energiebronnen waarmee we uitstoot van CO2 kunnen verminderen. Mocht Duitsland vandaag alsnog bijdraaien en zijn resterende reactoren in bedrijf houden, kan het tegen 2045 nog steeds een miljard ton CO2-uitstoot vermijden. Reken er maar niet op. De zeer ‘klimaatbewuste’ Duitse regering stookt nog liever miljoenen tonnen bruinkool, de smerigste en meest CO2-intensieve van alle fossiele brandstoffen. In België willen de groenen zelfs gloednieuwe gascentrales bouwen (en vet subsidiëren), om de Belgische kernreactoren maar te kunnen slopen.
Omdat milieuactivisten het klimaatprobleem als één van de eersten op de agenda zetten (waarvoor ze lof verdienen), hebben ze ook decennialang het debat over oplossingen gedomineerd, waardoor ze nog steeds buitensporige politieke invloed uitoefenen. Lange tijd namen traditionele politieke partijen gedachteloos traditionele ‘groene’ recepten als zonne- en windenergie over. In de publieke verbeelding werd strijd tegen klimaatopwarming bijna synoniem met de omschakeling naar ‘100 procent hernieuwbar’. Als energieproducenten ons ‘groene stroom’ aanbiedt, bedoelen ze daar altijd energie uit zon en wind mee, nooit uit uranium. Fossiele bedrijven gingen vlotjes mee in dit verhaal. Vandaag pakken ze in hun advertenties graag uit met glanzende zonnepanelen en sierlijke windturbines. Dat milieuactivisten hun enige echte concurrent op de energiemarkt saboteren, vinden ze uiteraard prima. Ze weten immers maar al te goed dat de wereldeconomie nooit zal gaan draaien op zon en wind, of toch zeker niet de eerstkomende decennia. Je hebt nu eenmaal ook energie nodig als de zon niet schijnt en de wind niet waait. Telkens wanneer een kerncentrale sluit, schiet de CO2-uitstoot opnieuw de hoogte in, omdat aardgas en kolen onvermijdelijk het gat opvullen.
Hier is een échte ‘inconvenient truth’ voor de klimaatbeweging: niet de klimaatontkenners die koppig weigerden om het probleem onder ogen te zien waren afgelopen twee decennia het grootste obstakel voor effectief klimaatbeleid. Dat waren de milieuactivisten die onvermoeibaar strijd leverden tegen onze voornaamste bron van geconcentreerde, weersonafhankelijke, stabiele en koolstofvrije energie (die toevallig ook nog eens de veiligste en minst vervuilende is).
De strijd tegen kernenergie is niet de enige manier waarop milieuactivisten zich met de beste bedoelingen in de voet schoten. Een soortgelijk verhaal kun je vertellen over genetische modificatie (die een reeks klimaatvoordelen biedt), koolstofafvang en -opslag (CCS), koolstofbelasting en geo-engineering. Door al deze oplossingen af te serveren als gevaarlijke ‘technofixes’ en in plaats daarvan het evangelie van ‘minder minder!’ en ‘stop de groei!’ te prediken, hebben milieuactivisten de ideologische polarisatie rond het klimaat juist aangewakkerd. Ironisch genoeg zijn linkse klimaatactivisten en rechtse klimaatontkenners het op één punt helemaal eens: klimaat en kapitalisme (of klimaat en economische groei) zijn onverenigbaar.
Gelukkig keert het tij. Nu klassieke ecologisten en progressieven hun monopolie verliezen op de klimaatkwestie, beginnen ook andere partijen met andere ideologieën zich te bemoeien. De politieke belangstelling voor kernenergie en andere ‘technofixes’ neemt dan ook snel toe. Het is geen toeval dat in Nederland juist een middenkabinet van VVD, CDA D66 en ChristenUnie een lans breekt voor atoomstroom. Bij iedereen, behalve bij de traditionele groenen, dringt het besef stilaan door dat we er met zonne- en windenergie alleen niet komen.
De ecologische beweging verdient krediet voor haar inspanningen om politieke leiders wakker te schudden over het broeikaseffect, maar dat ontslaat hen niet van kritiek. Juist omdat ze de wetenschap aan hun kant hadden wat de diagnose betreft, waren milieuactivisten veel te zelfgenoegzaam over hun favoriete oplossingen. Een tegenfeitelijke geschiedenis (what if?) is altijd lastig, maar neem de volgende vergelijking. Beeld je in dat de fossiele industrie nooit haar desinformatiecampagne over klimaatopwarming had gevoerd. Stel zelfs dat de ontkenners nooit hadden bestaan en dat we met z’n allen van meet af aan naar klimatologen hadden geluisterd. Zou de klimaatcrisis in zo’n parallel universum inmiddels gefikst zijn? Niet per se. We zouden nog steeds voor hetzelfde morele dilemma staan: omdat fossiele brandstoffen zoveel zegeningen brengen, blijft het buitengewoon moeilijk om ervan af te raken. Maar wat indien de antinucleaire beweging nooit het licht had gezien? Wat als milieuactivisten 50 jaar geleden het atoom hadden omarmd en kernenergie inderdaad was uitgegroeid tot de ‘energie van de toekomst’? Er valt veel voor te zeggen dat we vandaag véél dichter bij een oplossing voor de klimaatcrisis hadden gestaan.
(Verschenen in EW Magazine onder de titel ‘Een vuilere wereld door actievoerders‘, 15 maart 2022).