Waar komt onze moraal vandaan? In één woord: evolutie. Of in vijf woorden: blinde evolutie door natuurlijke selectie. Laten we eerst in een tijdmachine stappen. Ooit, lang geleden, was er een tijd zonder morele wezens, en dus zonder moraal. We weten niet precies hoe ver we moeten teruggaan, maar 10 miljoen jaar is zeker meer dan voldoende. Tenzij er eerder en elders in het universum intelligent leven ontstond, was het een tijd zonder enige zweem van moraliteit. Maar toen, heel geleidelijk aan, in kleine stapjes, zonder dat op voorhand duidelijk was waar alles zou uitkomen, ontstond iets prachtigs en verheven en subliem: moraliteit (althans dat vinden wij, morele wezens).
Datzelfde antwoord – in één of in vijf woorden – zou ik kunnen geven voor vele oorsprongsvragen: ons esthetisch gevoel is eveneens een product van evolutie, net zoals ons vermogen tot religieus geloof of rationeel denken. Ooit was het er helemaal niet, daarna ontstond het geleidelijk, opgebouwd uit kleine elementen, door vele miljoenen rondjes van variatie en selectie.
Een antwoord in vijf woorden is natuurlijk nog steeds geen volledig antwoord. Maar vandaag begrijpen wetenschappers en filosofen steeds beter hoe de eerste kiemen van moraal ontstonden, en waarom elke stap in het verhaal evolutionair voordeel bood. Want moraal ontstond niet in één klap: het wortelt in andere en oudere zaken, zoals onze liefde voor bloedverwanten, de logica van wederkerig altruïsme (ik help jou als jij mij helpt), of het behoud van sociale reputatie. De mens is een sociaal zoogdier, en moraliteit is een psychologische adaptatie om samenleven te bevorderen.
Dat antwoord verschilt grondig van zowat alles wat mensen tot voor kort over die oorsprongsvraag dachten. De meesten dachten dat moraliteit van bovenaf kwam: iemand had het ons geschonken. Een god of opperwezen begiftigde ons met een moreel geweten, of heeft zelf een moreel systeem uitgedacht, misschien zelfs gebeiteld in stenen tafelen. Met de kennis van toen was dat antwoord best begrijpelijk. Om iets zo vernuftigs als moraal te maken, heb je toch een nog vernuftiger ontwerper nodig, die zelf ook moreel verheven is? Dat je met zo’n antwoord in een oneindige regressie terechtkomt (want wie schiep dan God?), beseften sommigen natuurlijk wel, maar er was geen alternatief. Een schepper schiep de moraal en hij was zelf ongeschapen, en daarmee uit.
Precies dat zet de evolutieleer op zijn kop. Het verklaart hoe vernuftige zaken van onderaf kunnen ontstaan uit onvernuftige mechanismen, zonder enig doel of richting. Want ook dat maakt deel uit van de moderne evolutieleer: niets of niemand stuurt de evolutie in een bepaalde richting. Niemand heeft morele wezens gewild, en ze hadden er evengoed niet kunnen zijn.
Maar weten we dat echt met zekerheid? Is er dan geen twijfel mogelijk? Voor feilbare wezens is absolute zekerheid een wensdroom, maar we hebben wel overvloedige bewijzen, die nog elke dag toenemen. Er zijn nog steeds theologen en religieuze wetenschappers die volhouden dat je het ontstaan van menselijke moraal niet kan verklaren zonder goddelijke inmenging (een voorbeeld is de geneticus Francis Collins). Maar dat is een achterhoedegevecht. God speelt vandaag geen enkele rol meer in de ontstaansgeschiedenis van moraliteit, net zoals hij ook verdreven is uit andere domeinen van de wetenschap, en zeker uit de biologie. Hij is overbodig geworden.
Natuurlijk, er valt nog veel te leren, en de puzzel van moraliteit is nog lang niet compleet, maar sinds Charles Darwin weten we: moraal ontstond door evolutie. En evolueert nog steeds. Want wie weet hoe moraliteit er binnen een miljoen jaar zal uitzien? Misschien zijn er tegen dan morele robots? Of hebben we morele inzichten verworven waarvan we nu nog niet kunnen dromen? Of misschien is Homo sapiens tegen dan weer uitgestorven, en verdwijnt moraal daarmee weer uit het universum?
(Deze bijdrage schreef ik voor de bundel De getemde mens (red. Martin Harlaar), waarin 140 auteurs dezelfde vraag beantwoorden.)