Nostalgie lijkt terug van nooit weggeweest. In de vlammenzee van de Notre-Dame in Parijs ontwaarden vele rechtse stemmen een symbool van een Europese beschaving in verval. Maar ook links laat zich niet onbetuigd in de hunkering naar een mooi verleden. Groene activisten hebben heimwee naar de tijd toen de mens nog in harmonie met de natuur leefde, voor de hoogmoed zich meester van hem maakte. Het verlangen naar harmonie met de natuur, verloren geraakt door de industriële revolutie en de westerse moderniteit, is het hoofdbestanddeel van de antivaccinatiebeweging, de terugkeer naar kleinschalige en biologische landbouw, en de huiver tegenover ggo’s en kernenergie. Velen luiden vandaag ook de alarmbel over de lamentabele staat van ons onderwijs. De tijd dat onze scholen tot de beste ter wereld behoorden, ligt ver achter ons.
Nostalgie kan zich op zowat elk tijdperk enten. Sommige Russen verlangen weer naar vadertje Stalin, de dictator die miljoenen van zijn eigen burgers uitmoordde en naar de goelag stuurde. In Italië hebben neofascistische jongeren weer heimwee naar Mussolini. En de Duitsers bedachten een mooie porte-manteau voor het verlangen naar de communistische DDR: Ostalgie. Als je op Google de woorden “vroeger was…” intikt, kan het alwetende algoritme je gedachten al raden: “… alles beter”.
Heimwee naar paarse tijden
Hoe komt het toch dat wij geneigd zijn het verleden te romantiseren. Was de wereld vroeger echt mooier, of verbeelden we ons dat maar? Ik schrijf hier nadrukkelijk ‘wij’, want enige neiging tot nostalgie is mij ook niet vreemd.
Zelf heb ik heimwee naar de paarse periode waarin ik ben opgegroeid. België vormde de internationale voorhoede van progressieve ideeën over euthanasie, homohuwelijk en de legalisering van drugs. De almacht van de tjeven en hun religieuze conservatisme was eindelijk doorbroken. Rood en blauw begroeven de strijdbijl en zorgden samen voor acht jaar van welvaart en voorspoed. Komt zo’n tijd ooit nog terug?
Als ik examens verbeter of studentenessays nalees, moet ik onze pessimistische onderwijsdeskundigen hoofdschuddend gelijk geven. Studenten kunnen geen rechte zin meer schrijven, en het begrip van de d/t-regels lijkt een reliek uit een lang vervlogen tijdperk. En o ja, de kinderen van tegenwoordig zijn natuurlijk nog erger. Allemaal verwende nesten die lak hebben aan elke vorm van gezag en die uren per dag doorbrengen gekluisterd aan diverse beeldschermen. Ik moest er vroeger niet aan denken!
Dat wil zeggen: ik krijg die indruk. Pessimisten die hunkeren naar de tijd van weleer hebben niet per definitie ongelijk, maar het is geen slecht idee om nostalgische denkbeelden met een grote dosis argwaan te benaderen.
Jeugdsentiment
De eerste reden is dat pessimisme gekleurd wordt door onze eigen levensloop. Elk van ons heeft de neiging om de tijd te romantiseren waarin we zelf opgroeiden, en om die ervaring vervolgens op de buitenwereld te projecteren.
Als je jong bent, heb je nog geen verantwoordelijkheden en leef je (normaal gezien) in een veilige, overzichtelijke en zorgeloze omgeving. Er zijn volwassenen die je liefhebben, die voorzien in al je noden en behoeften en die je afschermen van de boze buitenwereld. De toekomst die zich voor je uitstrekt, lijkt eindeloos, en je kunt nog volop dromen.
De beste vriend van het pessimisme, las ik ergens, is een slecht geheugen (de ironie is dat ik me niet meer herinner waar ik het las). Negatieve herinneringen uit onze kindertijd worden, tenzij ze écht traumatisch zijn, verdronken in de warme gloed van jeugdsentiment.
Neurologisch onderzoek toont ook aan waarom zo veel mensen verknocht zijn aan de muziek van hun jeugd. De muziek waarmee je opgroeit, laat veel diepere emotionele sporen na dan de muziek die je op latere leeftijd leert kennen. Nostalgie is een diepgewortelde neiging van ons brein.
Maar die mooie tijd blijft niet duren. Uiteindelijk word je volwassen en blijven er steeds minder mensen over om voor je te zorgen. Er volgen gebroken beloftes, bittere teleurstellingen en pijnlijke verliezen. Je tijdhorizon versmalt, je eigen lichaam begint langzaam af te takelen.
De vooruitgangsdenker Gregg Easterbook beschreef dat als volgt. “Ouder worden brengt iedereen in de geestestoestand van achteruitgang. Vanaf middelbare leeftijd kleurt het verval elke toestand die je als mens kunt ervaren.” Pink Floyd bezong dat gevoel in ‘Time’, op het album The Dark Side of the Moon: “The sun is the same in a relative way but you’re older, shorter of breath and one day closer to death.”
De verleiding is groot om deze persoonlijke gewaarwording van verval en achteruitgang op de buitenwereld te projecteren, alsof de wereld vroeger echt zorgelozer en geborgener was. In werkelijkheid waren wij gewoon te jong om er wakker van te liggen. Het leed van de wereld ging aan ons voorbij, want we lazen nog geen kranten en keken nog niet naar het avondjournaal.
Zwembad betaald met kwartjes
De verheerlijking van een gouden tijdperk uit het verleden wordt vaak gezien als een kenmerk van politiek conservatisme, zoals vervat in de terugblikkende slogan van Donald Trump: ‘Make America Great Again’.
In werkelijkheid snijdt nostalgisch denken dwars door de klassieke links-rechtstegenstellingen. Rechtse pessimisten als Thierry Baudet hunkeren naar de tijd toen de intellectuele voorhoede nog trots de eigen beschavingsidealen uitdroeg, toen jonge mensen nog respect opbrachten voor autoriteit en gezag, en toen er nog eergevoel bestond in plaats van de dwangmatige schuld en schaamte over de eigen culturele prestaties.
Linkse pessimisten van hun kant verlangen naar het tijdperk toen solidariteit en vertrouwen nog geen loze woorden waren, toen we nog konden vertrouwen op vadertje Staat om te voorzien in onze welvaart, toen de verzuiling nog orde schiep in de chaos. Beide groepen verbeelden zich een verleden waarin mensen in kleine, hechte en overzichtelijke gemeenschappen leefden.
De VPRO-documentaire Onbehagen van Bas Heijne – niet bepaald een rechtse denker – baadt in nostalgie en jeugdsentiment. De tijd waarin Heijne opgroeide, zo vertelt hij de kijker weemoedig, was er een van vertrouwen en voorspoed. Maar vandaag? De breuklijnen in onze samenleving worden “overal groter en dieper”, het sociale vertrouwen verdwijnt, de polarisatie neemt toe, de democratie staat steeds meer onder druk.
In zijn zoektocht naar de wortels van onze moderne malaise keert Heijne terug naar zijn geboortedorp, Zwanenburg. De kijker ziet hoe Bas door het fotoalbum van zijn moeder bladert, in bitterzoete mijmering over de vervlogen tijd van vertrouwen en zorgeloosheid. Zwanenburg, zo komen we te weten, opende destijds een openluchtzwembad betaald met de dubbeltjes en kwartjes van de dorpsbewoners. Later moest het zwembad sluiten, omdat de exploitatie ervan niet meer rendabel was. Waar is de zoete tijd gebleven!
Of denk aan het een filmpje uit De wereld draait door waarin de Nederlandse schrijver en voormalige D66-leider Jan Terlouw de natie toespreekt. De éminence grise van de Nederlandse politiek vertelt gloedvol over de tijd van weleer, toen er nog “vertrouwen tussen mensen” heerste.
De verzinnebeelding van dat gouden tijdperk was het touwtje dat bij velen uit de brievenbus hing, waarmee je zomaar naar binnen kon zonder sleutel. Je kon gewoon bij je buurman binnenlopen, want mensen vertrouwden elkaar. Maar tegenwoordig? Politici zetten voortdurend burgers tegen elkaar op, waardoor het wantrouwen overal is binnengeslopen. Terwijl hij de kijker recht in de ogen blikt, smeekt Terlouw om de tijd van vertrouwen te herstellen, zodat we met z’n allen weer ons touwtje uit de brievenbus kunnen laten hangen.
De kneusjes van de geschiedenis
Toch kan jeugdsentiment slechts een deelverklaring zijn van nostalgie. Veel mensen hebben immers heimwee naar een tijdperk dat ze zelf nooit hebben meegemaakt. De Nederlandse politicus Thierry Baudet is een onvervalste nostalgicus, maar de Gouden Tijd is voor hem niet die waarin hij zelf opgroeide. Ook toen al was onze cultuur verzengd van het platte hedonisme, het bloedeloze multiculturalisme, het lege universalisme van de mensenrechten. Het verval van het Avondland was al lang ingezet.
De generatie van mei ’68 had haar lange mars door onze instellingen ingezet, en onze beschaving besmet met vertwijfeling, relativisme, postmoderne zelfhaat en rituele zelfkastijding. Het hoogtepunt van onze beschaving situeert Baudet in de 19de eeuw: “Het project van mijn leven bestaat eruit dat ik de heelheid van de wereld wil herstellen: de heelheid die er voor de Eerste Wereldoorlog was.” Denk ook aan de diepe bewondering van Bart De Wever voor het Romeinse Rijk, waarvan hij de ideeën over inclusief burgerschap graag roemt.
En inderdaad, wie dialogen van Plato of de redevoeringen van Cicero leest, wordt weleens overvallen door het gevoel dat onze tijd erbij verbleekt. En wie naar Johannes Brahms luistert, gaat bijna geloven – met Baudet – dat de klassieke muziek haar hoogtepunt in de 19de eeuw heeft bereikt.
Maar die indruk is verraderlijk. Nostalgische denkers vergeten vaak dat de competitie tussen heden en verleden bijzonder oneerlijk verloopt. Wat ons bereikt uit vervlogen tijdperken, is geen representatieve staalkaart. Enkel de meest sublieme kunstwerken worden bewaard, enkel de meest vernuftige denkers worden door het nageslacht gelezen.
Voor elke Homeros, Cicero of Wagner zijn er talloze middelmatige prutsers die door het nageslacht vergeten zijn, omdat niemand het de moeite waard vond hun werk te bewaren. Er valt een epische geschiedenis te schrijven van alle kneusjes, klunzen en klungels die de geschiedenisboeken niét haalden, om geheel begrijpelijke redenen.
Daarnaast zijn verwijzingen naar het roemrijke verleden vaak ook handige manieren om de eigen tijdgenoten op hun plaats te zetten. Dode denkers uit het verleden laten zich makkelijker inlijven omdat ze niemand tegenspreken. Dat het ook geen politieke concurrenten zijn, is handig meegenomen.
Vroeger was zelfs de toekomst beter
De meest paradoxale vorm van nostalgie is de gedachte dat we vroeger wél nog in vooruitgang geloofden. Eén van de clichés van hedendaagse pessimisten is dat we vroeger met z’n allen geloofden dat de toekomst mooier en vrijer en vrediger zou worden, maar dat die illusie vandaag uiteengespat is.
Noël Slangen schreef in De Standaard dat er na de val van de muur “geen rem stond op het vooruitgangsoptimisme”, alsof zelfs de meest verstokte zwartkijkers toen mee jubelden met het koor der vooruitgangsoptimisten. Joris Luyendijk situeert het hoogtepunt van het vooruitgangsoptimisme rond de eeuwwisseling. Toen geloofden we dat het Oosten steeds meer op het Westen zou gaan lijken, nu zijn we van die illusie bevrijd.
Anderen situeren de jaren van vooruitgangsoptimisme eerder. Volgens Bas Heijne waren de jaren 70 waarin hij opgroeide vervuld van vertrouwen in voorspoed en vooruitgang. Andere favoriete tijdperken van vooruitgangsgeloof waren de beloftevolle jaren 50, herinnerd als de ‘Golden Age of Capitalism’, of het Europa van vóór de Twee Wereldoorlogen, zoals beschreven in Stefan Zweigs beroemde De wereld van gisteren.
Natuurlijk klopt het dat gebeurtenissen zoals de val van de Muur voor een kortstondige golf van blijdschap en opluchting hebben gezorgd, vooral dan bij de mensen achter het IJzeren Gordijn, die eindelijk het juk van de communistische dictaturen van zich af konden werpen. Toch lijkt het me een illusie om te denken dat er ooit een tijd bestond waarin het vooruitgangsoptimisme dominant was. De pessimisten en nostalgici zijn altijd bij ons geweest.
De historicus Arthur Herman schreef een geschiedenis van het ondergangsdenken in zijn boek The Idea of Decline in Western History. De denkers die bij Herman de revue passeren, behoren tot de grootste coryfeeën van de westerse intellectuele canon: Friedrich Nietzsche, Sigmund Freud, Jean-Paul Sartre, Michel Foucault, Theodor Adorno, Edward Said, Martin Heidegger, Noam Chomsky. Bij elke stap voorwaarts die de mensheid zette, zo blijkt uit zijn boek, stonden drommen intellectuelen klaar om te verkondigen dat het zienderogen bergaf ging.
Toen de politicoloog Francis Fukuyama in 1989 het ‘einde van de geschiedenis’ afkondigde, kreeg hij vooral een storm van kritiek over zich heen. Velen hekelden Fukuyama’s Eurocentrisch triomfalisme, zijn blindheid voor niet-westerse culturen en beschavingen, en zijn naïeve geloof in de onstuitbare vaart der volkeren.
Wie vandaag de indruk wekt dat Fukuyama destijds wijd en zijd bijval kreeg, doet de geschiedenis geweld aan. Zelfs Margaret Thatcher, de hogepriesteres van het neoliberalisme, liet zich ontvallen: “The end of history? The beginning of nonsense!”
Onmiddellijk na Fukuyama werd het onder intellectuelen en opiniemakers een sport om in deze of gene crisis de ‘terugkeer’ of de ‘wraak’ van de geschiedenis te zien. Bovendien was de diagnose van Fukuyama een stuk minder vrolijk dan velen nu denken. Aan het einde van de geschiedenis lonkte vooral verveling, ongeluk, gebrek aan zingeving en uitzichtloosheid. Fukuyama voorzag dat mensen uiteindelijk weer heimwee zouden krijgen naar de tijd toen er nog geschiedenis bestond – toen er nog heroïsch strijd werd geleverd, toen er nog een groter doel bestond om je leven zin te geven, toen vriend en vijand nog bestonden. En aldus zouden ze zich opnieuw in de geschiedenis storten.
Dat is de ultieme illusie van de nostalgische denker: het geloof dat er ooit een tijd bestond toen mensen wél nog geloofden dat de wereld steeds beter werd.
In Woody Allens Midnight in Paris keert het personage van Owen Wilson, zwijmelend bij de vergane glorie van de lichtstad, terug naar het Parijs van de jaren 20, waarin hij illustere figuren als Jean Cocteau, Cole Porter en Scott en Zelda Fitzgerald ontmoet. Maar wanneer hij een tijdje in dat tijdperk doorbrengt, stelt hij tot zijn verbazing vast dat de mensen daar geloven dat ze in een tijd van verval leven. De tijdreiziger die hen vertelt dat zij in de Gouden Eeuw leven, verklaren ze knettergek. Zij hebben op hun beurt heimwee naar de belle époque, de gloriedagen van de Moulin Rouge, het Parijs van Henri de Toulouse-Lautrec en Edgar Degas.
Alleen blijken ze daar weer heimwee te hebben naar de renaissance. En zo verder, ad infinitum. De nostalgicus heeft heimwee, ironisch genoeg, naar de tijd toen nostalgie nog niet bestond. Zoals Kamagurka ooit zei: “Vroeger was zelfs de toekomst beter.”
(De Morgen, 23/4/2019)