De vier prototypes van het hedendaagse pessimisme

De Singaporese diplomaat Kishore Mahbubani wijst in zijn prikkelende boek Is het Westen de weg kwijt? op een merkwaardige paradox. In vele opzichten stond de wereld er nooit beter voor dan vandaag. Mensen leven langer, gezonder, vrediger en veiliger dan om het even welk moment in de geschiedenis. Die enorme verbetering van het menselijk lot is volgens Mahbubani te danken aan „westerse praktijken en ideeën die naar andere samenlevingen zijn doorgesijpeld. Te weten: de ideeën van wetenschap, liberale democratie, vrije markt en verlichting. En toch wijzen opiniepeilingen uit dat mensen nergens zo pessimistisch zijn als in het Westen.
Dat wijdverbreide pessimisme is schadelijk. Wie een betere wereld tot stand wil brengen, moet eerst geloven dat zoiets überhaupt mogelijk is. Westerlingen die hun geloof in vooruitgang kwijt raakten, vervallen al gauw in fatalisme en cynisme. Daarnaast kunnen overtrokken doembeelden ook inspireren tot paniekreacties, waardoor we kiezen voor remedies die erger zijn dan de kwaal. De hedendaagse zwartkijkers zijn terug te brengen tot vier basistypes. Elk heeft een andere kijk op het verloop van de geschiedenis, maar wat ze delen is hun verwerping van vooruitgangsgeloof. Het is verhelderend om die vier types van elkaar te onderscheiden, omdat elk verschillende gedaanten kent, die je niet meteen met elkaar zou associëren. Elk kampt ook met eigen valkuilen.
De nostalgische pessimist
De nostalgische pessimist gelooft dat vroeger alles beter was. Alles was ooit mooi en harmonieus, nu is het treurnis alom. De situering van dat paradijselijke verleden varieert. Sommigen hebben heimwee naar een tijdperk van vertrouwen en voorspoed dat ze zelf nog hebben meegemaakt toen ze jong waren, anderen verheerlijken de gouden jaren voor de twee wereldoorlogen, weer anderen hunkeren naar een ver verleden waarin de mens nog in harmonie met de natuur leefde.
De verheerlijking van een gouden tijdperk uit het verleden wordt vaak gezien als een kenmerk van politiek conservatisme, maar in werkelijkheid snijdt het dwars door de klassieke links-rechts tegenstellingen. Wel wordt het paradijs ingekleurd naargelang de ideologische aannames. Rechtse pessimisten willen terug naar de tijd toen jongeren nog respect opbrachten voor autoriteit en gezag, linkse pessimisten naar de tijd toen solidariteit en vertrouwen nog geen loze woorden waren.
De VPRO-documentaire Onbehagen van Bas Heijne – niet bepaald een rechtse denker – baadt in nostalgie en jeugdsentiment. De tijd waarin Heijne opgroeide, zo vertelt hij de kijker weemoedig, was er een van vertrouwen en voorspoed. Maar vandaag? De breuklijnen in onze samenleving worden „overal groter en dieper”, het sociale vertrouwen verdwijnt, de polarisatie neemt toe, de democratie staat steeds meer onder druk. Of denk aan het filmpje uit De Wereld Draait Door dat viraal ging, waarin voormalige D66-leider Jan Terlouw gloedvol spreekt over de tijd van weleer, toen er nog „vertrouwen tussen mensen” heerste. De verzinnebeelding van dat gouden tijdperk? Het touwtje dat bij velen uit de brievenbus hing. Je kon gewoon bij je buurman binnenlopen, want mensen vertrouwden elkaar. Politici echter zetten de mensen tegen elkaar op, waardoor het wantrouwen om zich heen greep. Weg touwtjes.
Het gevaar van nostalgisch pessimisme is dat mensen zich onvermijdelijk gaan afvragen hoe het toch komt dat het paradijs van weleer verloren is gegaan. Dan kom je al snel uit bij deze of gene zondebok: een boosaardige elite, vijandige binnendringers of misschien het systeem zelf. Ooit was Amerika great, maar toen hielpen boosaardige krachten alles om zeep. Ooit leefde de mens in vredige harmonie met de natuur, maar toen kwamen de steenkoolfabrieken, synthetische meststoffen en industriële tractoren en werd het harmonieuze evenwicht brutaal ontwricht. Kunnen we niet terug naar de tijd van toen? Nostalgie voedt een verlangen naar radicale omwenteling, zoals de vernietiging van instituties, de terugtrekking uit transnationale verbanden of de omverwerping van ons economisch bestel. De beste voorspeller voor een stem op Donald Trump, zo wezen exitpolls uit, was een pessimistisch wereldbeeld.
‘Wacht maar’ doemdenkers
Het tweede type zwartkijker erkent, in tegenstelling tot de nostalgische pessimist, dat de wereld er de laatste twee eeuwen flink op vooruitging. Alleen, verkondigt hij, kan dat mooie liedje niet blijven duren. Dat is de doemdenker van de ‘Wacht maar’-school. Binnenkort overschrijden we een of andere kritieke drempel, waarna we regelrecht in de afgrond duiken. ‘Wacht maar’-doemdenkers bestaan in verschillende gedaanten, die ver van elkaar af lijken te staan, maar in werkelijkheid veel gemeen hebben. De twee belangrijkste doembeelden van deze tijd zijn die van de nakende klimaatcatastrofe en de ‘omvolking’ door islamisering. In sociologisch opzicht lijken deze doembeelden wel elkaars fotonegatief. Hoe sterker mensen in de ene apocalyps geloven, hoe kleiner de kans dat ze de andere ernstig nemen, en vice versa.
Neem de publicist Wim van Rooy, die in zijn lijvige boeken een gitzwart toekomstbeeld schetst waarin Europa onder de voet wordt gelopen door moslimhorden. Is Van Rooy een onverbeterlijke zwartkijker, die altijd het ergste verwacht? Geenszins. Voor doembeelden over het klimaat lijkt hij geheel immuun. Klimaatactivisten serveert hij af als ‘groene taliban’ en ‘hysterische believers’. Het enige klimaat waar Van Rooy wakker van ligt, zo lijkt het, is het ‘politiek correcte klimaat’ dat de Europese beschaving naar de knoppen helpt.
De ecologische doemdenkers van hun kant lijken grotendeels ongevoelig voor angsten over islamisering en massamigratie. Dat vinden ze verzinsels van racisten en xenofoben. Dit merkwaardige verband tussen politieke overtuiging enerzijds en opvattingen over het klimaat anderzijds mocht ik zelf al ondervinden. Sinds ik kritische stukken schrijf over het islamitisch fundamentalisme (zoals vorige week in deze krant), krijg ik applaus van rechtse mensen die vrezen voor islamisering. Als ik dan vervolgens een stuk schrijf waarin ik klimaatopwarming ernstig neem, krijg ik plots een hele stoet ontkenners (pardon, ‘sceptici’) over me heen, die zich gedragen alsof ik hen ‘verraden’ heb.
Het gevaar van ‘Wacht maar’-doemdenken is dat het kan aansporen tot remedies die erger zijn dan de kwaal. De overtuiging dat de wereld naar de knoppen gaat tenzij we drastisch ingrijpen, levert verstandige mensen een rationele rechtvaardiging om onmenselijke maatregelen te nemen die anders nooit bij hen zouden opkomen. Doemdenkers als Paul Ehrlich, die vanaf de jaren 60 waarschuwden voor de nakende bevolkingsexplosie, pleitten voor gedwongen sterilisaties en voor wat veldverplegers op het slagveld ‘triage’ noemen: redden wie nog te redden valt, de anderen laten creperen. Diezelfde logica wilden ze toepassen op voedselverdeling. Stuur alleen eten naar de landen die nog te redden lijken.
‘Wacht maar’-doemdenken kun je zien als het spiegelbeeld van utopisch denken, en het is schadelijk om dezelfde reden. Aan de horizon lonkt niet de perfecte wereld, maar de allesverzengende catastrofe. Zowel doemdenken als utopiedenken zijn een soort casinospelen waarbij de inzet oneindig hoog is. Of zoals Philipp Blom het onheilspellend schrijft aan het eind van zijn gitzwarte boek over de klimaatcatastrofe: „Wat op het spel staat? Alles.” Alles? Dat is een gevaarlijke manier van denken.
Een laatste schadelijk effect van doemdenken, daaraan tegengesteld, is dat het kan verlammen. Klimaatactivisten als George Monbiot en Bruno Latour stellen tegenwoordig koudweg: de oorlog is afgelopen en we hebben verloren. Er valt niets meer aan te doen. Als dat echt waar is, kunnen we natuurlijk beter nog snel alles opstoken. Ook bij doemprofeten van de islamisering tref je soms een dergelijke berusting aan. Sommigen zijn zo vervuld door de doembeelden over ‘omvolking’ dat ze West-Europa al hebben opgegeven en lonken naar het Oosten, of naar Israël.
De cyclische pessimist
De cyclische pessimist betwist niet dat het momenteel behoorlijk goed gaat, wel dat onze moderne vooruitgangsspurt uniek zou zijn. De wereldgeschiedenis kende wel meer van zulke periodes van relatieve welvaart en vrede, aldus de cyclische pessimist, maar die komen vroeg of laat ten einde. De wereldgeschiedenis is er een van eeuwige wederkeer. Vette jaren en magere jaren wisselen elkaar af, net zoals oorlog en vrede, en de condition humaine blijft immer dezelfde. Nu lijken we goed te boeren, maar in het aanschijn van de geschiedenis is dat slechts een lokale schommeling, een golfslag op het water. Het prototype van de cyclische pessimist is de Duitse historicus Oswald Spengler. In zijn beruchte boek De ondergang van het Avondland uit 1918 beschrijft Spengler beschavingen als levende organismen. Net zoals dieren en planten groeien ze op, bereiken de volwassenheid en sterven daarna af.
De levensduur van een gemiddelde beschaving bedraagt volgens Spengler enkele duizenden jaren, en de westerse beschaving bevond zich aan het begin van de twintigste eeuw in de wintertijd, het laatste stadium voor de ondergang. Behalve de hedendaagse aanhangers van Oswald Spengler, zoals de cultuurpessimist Sid Lukkassen, duikt cyclisch pessimisme vandaag de dag in een heel andere gedaante op. Een goed voorbeeld is het boek De onzichtbare hand van de econoom Bas van Bavel. Van Bavel ontwaart een cyclisch patroon in het leven van markteconomieën, dat leidt tot een onheilspellend toekomstbeeld. Net zoals eerdere markteconomieën zal die van ons weer ten onder gaan. De eerste symptomen van verval, zoals de concentratie van rijkdom bij een kleine elite, zijn nu al zichtbaar.
De cyclische school van pessimisme en de ‘Wacht maar’-school overlappen deels. Beide stellen een periode van neergang en verval in het vooruitzicht, maar bij ‘Wacht maar’-denkers is die doorgaans nog een stuk dramatischer en abrupter. Cyclische denkers spreken van decadentie en langzaam verval, ‘Wacht maar’-doemdenkers van een plotse ineenstorting. Het gevaar van cyclisch denken is vooral dat het snel kan omslaan in cynisme. Wie gelooft dat onze welvaart en vrede kan blijven aanhouden, als we het goed aanpakken, is in de ogen van cyclische denkers naïef. Zij zien het grotere plaatje: de grafieken gaan vandaag omhoog, maar morgen duiken ze onvermijdelijk weer naar beneden. Welvaart komt en gaat, zoals de getijden van de zee.
De tredmolendenker
De tredmolendenker ten slotte, erkent de objectieve maatstaven van vooruitgang (meer rijkdom, minder geweld, langer leven), maar gelooft dat we ondanks alles op een of andere manier stil bleven staan. In de economie wordt tredmolendenken vooral geassocieerd met de Easterlin-paradox. Mensen in rijke landen voelen zich niet gelukkiger dan mensen in arme landen, stelde de econoom Richard Easterlin in de jaren 70 vast en het gelukspeil in westerse samenlevingen is de afgelopen twee eeuwen nauwelijks gestegen. We rennen ons de benen uit het lijf, maar we raken geen stap verder, precies zoals hamsters in een tredmolen (inmiddels weten we dat geld wel degelijk gelukkig maakt, maar de tredmolendenkers blijven volharden in pessimisme).
Een geheel andere variant van tredmolenpessimisme tref je aan bij social justice warriors. Een verdediging van morele vooruitgang, bijvoorbeeld in de strijd tegen racisme, werkt in die kringen als een rode lap op een stier. In wezen zijn we volgens hen nauwelijks vooruit gekomen. Het ene morele kwaad is misschien verdwenen, maar het is ingewisseld voor een ander, dat even erg is. Het onverholen en rauwe racisme van weleer is wel verminderd, maar het is vervangen door impliciet of systematisch racisme. Mensen slaan elkaar minder vaak de hersens in dan vroeger, maar in de plaats daarvan krijgen we ‘verhuftering’: onbeschoft gedrag, trolling, online pesten. We genieten ongekende vrijheid, maar gaan gebukt onder keuzestress. Net zoals cyclisch denken kan tredmolenpessimisme de motivatie ondergraven om een betere wereld tot stand te brengen. Als het ene kwaad (racisme, onderdrukking, geweld) toch steeds wordt ingewisseld voor een ander kwaad, kunnen we net zo goed de strijd staken. Racisme is dan een alles overheersend onoplosbaar systeem dat tot in alle poriën van onze samenleving is doorgedrongen.
Een soortgelijk punt geldt voor mensen die nog steeds geloven in de Easterlin-paradox. Als rijkdom toch niet gelukkig maakt, dan heeft het geen zin dat arme mensen opklimmen naar ons welvaartspeil. Dan kan je net zo goed arm en ongelukkig blijven, in plaats van rijk en ongelukkig.
Het idee van vooruitgang is uitgevonden in het westen, zoals Kishore Mahbubani schrijft. De West-Europese Verlichtingsdenkers geloofden dat de mens zijn eigen lot kon verbeteren, door steeds betere kennis te vergaren en de wereld naar zijn hand te zetten. Die vooruitgang is geen kwestie van historische noodwendigheid, maar van noest mensenwerk. We hebben al ontzettend veel vooruitgang geboekt, maar we leven nog lang niet in de ‘beste van alle mogelijke werelden’. De methodes van wetenschap, vrije markt en liberale democratie vormen onze beste hoop om een nog betere wereld tot stand te brengen. Wanneer zullen westerlingen hun vooruitgangsgeloof hervinden?
(NRC, 6/4/19)