Een valscherm voor zelfoverschatters

Antwoord aan Rook & Wieland

ANTW 111 (1): 169–172
DOI: 10.5117/ANTW2019.1.0010.BOUD
In zijn reactie op mijn artikel over de Doxastische Catch-22 van nuttige illusies geeft Jan Willem Wieland, ditmaal samen met co-auteur Koendert Rook, opnieuw enkele interessante scenario’s over illusies en hun vermeende voordelen. Eerst een toegeving en een correctie: Rook & Wieland (R&W) wijzen er terecht op dat mijn term ‘cognitief geluk’ bij nader inzien verwarrend is. Ik doelde niet op overtuigingen die per toeval waar blijken, maar op onware overtuigingen die per toeval nuttig zijn. Daarom zal ik de kwalificatie ‘cognitief’ in het vervolg laten vallen, zoals R&W voorstellen, en het gewoon hebben over ‘geluk’. En dan de correctie: de argumenten van R&W over de ‘economische voordelen’ van illusies, bijvoorbeeld over de winstkansen van het Nederlandse elftal, zijn volgens mij irrelevant voor deze discussie. Ik heb nergens betwist dat de illusies van persoon A nuttig kunnen zijn voor persoon B (of C). Liegen vormt daar een triviaal voorbeeld van: voor de leugenaar is het ‘nuttig’ dat de persoon die hij bedriegt in een illusie leeft. De vraag in deze discussie luidde of illusies ooit nuttig kunnen zijn voor de persoon zelf die ze koestert. R&W hoeven dan ook niet te zoeken naar objectieve economische voordelen voor illusies. Een (subjectief) utilitair voorbeeld voor de persoon zelf volstaat.
Maar dan de kern van de zaak. Het meest interessante scenario van R&W (nr. 4 in hun lijst) is dat van een jongetje met middelmatig voetbaltalent dat in de illusie leeft dat hij later in het nationale elftal zal spelen. Die illusie loopt op de klippen, maar ze draait niettemin goed uit omdat het jongetje carrière kan maken als ‘verdienstelijke jeugdtrainer’ die ‘wordt gewaardeerd om zijn inhoudelijke voetbalkennis’. Deze gunstige afloop is niet louter een kwestie van toeval of geluk, zo stellen R&W. Dat punt zetten ze in de verf door het te contrasteren met een ander scenario: de voetbalcarrière van het jongetje mislukt ten gevolge van een ernstige beenbreuk, maar hij ontmoet tijdens de revalidatie in het ziekenhuis wel de man van zijn leven, waarmee hij later trouwt.
In het laatste verhaal komt de goede afloop inderdaad pardoes uit de lucht gevallen, terwijl ze in het eerdere scenario meer aannemelijk lijkt en in de lijn ligt van onze verwachtingen. Bij de beoordeling van wat ‘geluk/ toeval’ heet in deze scenario’s, moeten we echter twee perspectieven onderscheiden, zoals ook R&W aanstippen in het discussieluik: dat van de persoon zelf en dat van een buitenstaander met bepaalde achtergrondkennis. Een meer extreem voorbeeld kan het onderscheid verhelderen. Een dwaallicht springt uit een vliegtuig omdat hij gelooft dat hij kan vliegen. Gelukkig heeft zijn begeleider een valscherm op zijn rug gebonden, dat openklapt op het juiste moment. Was die redding ‘toeval’ of ‘geluk’? Niet voor ons, want wij weten dat de springer een valscherm had en dat valschermen zeer betrouwbaar zijn. Maar dat wist de springer zelf niet. Dat zijn illusie over zijn vliegkunsten goed uitdraaide, is dus een kwestie van ‘toeval’, bekeken vanuit zijn perspectief. Hij heeft gewoon geluk gehad.
Het ‘valscherm’ van onze voetballende jongen in het eerste scenario is de veilige doorstroom naar de trainingswereld. R&W postuleren dat zo’n valscherm aanwezig is, maar dat is geen triviale aanname. Niet elke verkeerde carrièrekeuze wordt opgevangen door een valscherm, en niet elke vorm van zelfoverschatting kent een goede afloop. Alles hangt af van de structuur van de omgeving, ook in het voetbalvoorbeeld van R&W. Indien er bijvoorbeeld teveel jongetjes zijn die zich verbeelden dat ze bij het nationale elftal zullen spelen, en te weinig beschikbare ‘valschermen’ (i.e. posities in de trainingswereld), dan kan de zelfoverschatting van onze jongen alsnog negatief uitdraaien. De relevante vraag is hier: wist de jongen op voorhand dat er een ‘valscherm’ aanwezig was dat hem zou verzekeren tegen een mislukte voetbalcarrière? Had hij daarover nagedacht? Er zijn twee mogelijkheden.
(1) Ofwel hield hij daar op voorhand helemaal geen rekening mee, en in dat geval is de gelukkige afloop een kwestie van toeval. Onze jongen is dan vergelijkbaar met iemand die uit een vliegtuig springt zonder te weten dat er een valscherm op zijn rug zit.
(2) Ofwel hield hij daar op voorhand wel rekening mee. Hij wist dat hij een valscherm had dat hem zou opvangen in geval van mislukking. In dat geval lijkt de goede afloop inderdaad niet zomaar een kwestie van geluk/toeval.
Bij (2) rijst echter een andere vraag: als onze jongen op voorhand rekening houdt met de mogelijkheid dat hij zal falen, is hij dan nog wel bevangen door de illusie dat hij zijn droom zal waarmaken? Is het niet gek om dat soort bedenkingen te maken als je echt gelooft dat je zal slagen? R&W erkennen dat punt, maar suggereren dat onze jongen ‘in breder perspectief’ wel kan inzien dat er een valscherm bestaat voor anderen rondom hem, dus dat hij in die zin indirect kan beseffen dat hij zelf een valscherm heeft.
Hij houdt in die zin geen rekening met het falen van zijn eigen plan, maar is zich wel degelijk bewust van het feit dat wanneer zijn plan net als bij anderen gedoemd zou zijn te mislukken, er een alternatief zou zijn geweest. (dit nummer, p. 164)
Dat is plausibel. Door zijn ervaring met de voetbalwereld, weet onze jongen dat mindere goden (maar niet hij zelf natuurlijk) ook eenvoudige trainers kunnen worden. De vraag blijft echter of hij zijn beslissing om zelfte springen zal laten afhangen van zijn kennis over de voetbalwereld. Dat lijkt niet het geval. Die kennis, hoewel hij erover beschikt, speelt geen rol in zijn eigen beslissing. Hij is er namelijk van overtuigd dat hij toch niet zal falen.
Dat brengt ons bij een algemeen probleem met zelfoverschatting: mensen die zichzelf beter wanen dan in werkelijkheid het geval is, zijn niet geneigd om zich te verzekeren tegen het risico op falen. Iemand die bevangen is door de illusie dat hij kan vliegen, zal hoe dan ook springen, of hij nu gelooft dat hij een valscherm draagt of niet. Door een gelukkig toeval bevindt de jongen zich in een wereld met een valscherm (waarvan hij echter gelooft dat hij het niet nodig zal hebben). In een ‘alternatieve wereld die slechts licht verschilt’ van de zijne, zoals ik het in mijn artikel formuleerde (Boudry 2017), bestaat er echter geen valscherm, springt hij toch en loopt het fout af.
Ik geef toe: R&W zijn erin geslaagd om een concreet scenario te bedenken waarin iemand een zelfoverschattende illusie bezit die goed uitdraait, en waarbij de persoon in kwestie inderdaad op voorhand weetdat er een valscherm aanwezig is dat hem tegen een gebeurlijke mislukking zou beschermen. Maar het scenario van R&W blijft zeer specifiek en de uitkomst erg gevoelig voor de omstandigheden. Als de condities niet ‘toevallig’ zo gunstig zijn als zij ze weergeven, loopt het toch fout af. Een algemeen argument om aan zelfoverschatting te doen in het leven, kan je er niet uit puren.
Bovendien kan je je ook in dit specifieke voorbeeld nog steeds afvragen: zijn alle vermeende voordelen van de illusie van zelfoverschatting niet evenzeer bereikbaar voor iemand die gewoon een ‘hoopvolle verwachting’ koestert (Van Leeuwen 2009)? Een jongen kan vurig hopen dat hij ooit bij het nationale elftal zal spelen, kan zich dat levendig voorstellen, en kan door die hopen en dagdromen gemotiveerd worden, allemaal zonder in een volwaardige illusie te leven. Biedt een illusie echt nog bijkomende voordelen, zoals R&W geloven? Dat lijkt me lastig om hard te maken. Bedenk dat iemand met een hoopvolle verwachting wél zonder problemen de prudentiële afwegingen over valschermen kan maken (‘Ik doe mijn uiterste best, en als het toch niet lukt, dan kan ik gewoon trainer worden’).
De ondertitel van mijn boek luidde ‘Waarom waarheid altijd beter is’. Die stelling kan je ook formuleren als een uitdaging: ‘Toon me een zogenaamde nuttige illusie, en ik plaats er een ware overtuiging tegenover die alle voordelen biedt van de illusie maar geen van de nadelen.’ De mogelijke nadelen van zelfoverschatting heb ik geschetst: het kan leiden tot tijdverspilling, roekeloos gedrag en gemiste kansen. In sommige werelden (deze met een valscherm) loopt het inderdaad goed af, zoals R&W aangeven. Of we dat als ‘geluk’ moeten bestempelen, daarover valt te redetwisten. Maar hoe dan ook: waarom niet gewoon de waarheid verkiezen?

Bibliografie

Boudry, M. (2015) Illusies voor gevorderden. Of waarom waarheid altijd beter is. Antwerpen: Polis.
Boudry, M. (2017). De Doxastische Catch-22 van nuttige illusies, Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 109 (3), pp. 385-393
Van Leeuwen, N. (2009) Self-Deception Won’t Make You Happy, Social Theory & Practice 35, pp.
107-32.