Wetenschap moet haar eigen stal uitmesten

In heel mijn leven heb ik maar twee keer meegelopen in een betoging. De eerste keer was bij het zogenoemde spaghetti-arrest tijdens de Belgische zaak-Dutroux in 1996 (ik bespaar u de surrealistische details). Maar dat telt eigenlijk niet, want ik was toen twaalf jaar en de zaak kon me niet schelen. Ik wou vooral een dag van de schoolbanken weg. De tweede keer was vorig jaar tijdens mijn studieverblijf in Boedapest, in een protestbetoging tegen het autoritaire beleid van Viktor Orbán. Toen was het wel gemeend.
Orbán was destijds druk in de weer om de Central European University (CEU) – waar ik onderzoek deed – het land uit te pesten met juridische kunstgrepen. De universiteit is een doorn in het oog van het regime omdat ze wordt gezien als een vehikel van de Joods-Amerikaanse zakenman George Soros, publiek staatsvijand van Hongarije. En Orbán slaagde, zonder noemenswaardig protest van de rest van Europa. Na een maandenlange juridische veldslag heeft de gerenommeerde universiteit de handdoek in de ring geworpen en haar biezen gepakt. Als ik nog eens voor studie naar de CEU wil, zal het in Wenen zijn in plaats van Boedapest.
Hoe ver gaat de beknotting van de academische vrijheid in Hongarije? In het geval van de CEU kan Orbán zich nog verschuilen achter juridische smoesjes, maar onlangs ging hij nog een stap verder door ‘genderstudies’ te verbieden als programma aan Hongaarse universiteiten. De motivatie van Orbáns woordvoerder? Alle mensen worden ofwel als man ofwel als vrouw geboren, dus ophoepelen met dat gehannes over ‘gender’.
Het is altijd makkelijk om voor de vrijheid op te komen van mensen met wie je het eens bent. Dat kan ik helaas niet zeggen in het geval van genderstudies, want dat vakgebied is vandaag meer (linkse) ideologie dan wetenschap.
In ons opinie-artikel in NRC over de puinhopen van het postmodernisme (Linkse feitenvrije wetenschap ging aan Trump vooraf, 27/10/17) haalden Steije Hofhuis en ik genderstudies aan als één van de voornaamste broeihaarden van ideologisch eenheidsdenken. Onlangs nog werd het vakgebied opnieuw slachtoffer van een reeks hoaxen, die aantonen dat je de meest frivole onzin verkocht kan krijgen in toptijdschriften, als je maar de juiste ideologische snaren beroert.
Het dominante paradigma binnen genderstudies is het sociaal-constructivisme: verschillen tussen mannen en vrouwen zijn louter de uitkomst van opvoeding en socialisatie. Meisjes krijgen poppen, jongens treintjes, dat soort verklaringen.
Er is echter tonnen bewijsmateriaal voor biologische verschillen tussen mannen en vrouwen – bijvoorbeeld als het gaat om interesse, attitude en gedrag. Maar onderzoekers in genderstudies zijn allergisch voor biologie, dus negeren ze die studies.
Net daarom vind ik het belangrijk, als koele minnaar van genderstudies, om hier een lijn in het zand te trekken. ‘Gender’ an sich blijft een legitiem onderzoeksobject, en het is aan de academische wereld zelf om haar stallen uit te mesten.
Het is compleet onaanvaardbaar dat een overheid botweg een heel programma verbiedt omdat het haar ideologisch niet zint. Dat is precies wat Stalin deed met de genetica van Mendel (om er voor de verandering eens niét de nazi’s bij te sleuren).
Maar het omgekeerde geldt dus ook: het is niet omdat de démarche van Orbán onaanvaardbaar is dat er geen vuiltje aan de lucht is met genderstudies. In de huidige ideologische loopgravenoorlog, waarin velen het principe huldigen dat de vijand van mijn vijand mijn vriend is, is die nuance niet langer evident. Omdat genderonderzoekers door de boze Viktor Orbán worden aangevallen, krijgen ze van sommigen van de weeromstuit een aureooltje.

Maar het is natuurlijk geen toeval dat Orbán uitgerekend genderstudies aanvalt. Als je linkse ideologie gaat bedrijven in plaats van wetenschap, is het voorspelbaar dat je als eerste in het vizier komt van een autoritaire rechtse leider.

(Column in NRC, 14 december 2018)