Mensenrechten zijn geen luchtkastelen

In 1842 schreef de Britse Consul Generaal een brief aan de sultan van Marokko met de vraag: Welke maatregelen had de geëerde sultan genomen om de handel in slaven terug te dringen? In zijn botte antwoord lees je de verbijstering van de sultan: “The traffic in slaves is a matter on which all sects and nations have agreed from the time of the sons of Adam”. Wie kan nu tegen slavenhandel zijn? En aldus veegde hij de onzinnige vraag van tafel: de hele kwestie „requires no more demonstration than the light of day”.

De sultan had geen idee dat hij aan de vooravond van een morele revolutie stond. Nog geen honderdvijftig jaar later was slavernij overal ter wereld verboden. De eerste moderne politieke natie die slavernij afschafte, was de Amerikaanse republiek Vermont in 1777. Daarna volgde het ene na het andere land: eerst werd slavenhandel afgeschaft, daarna slavernij zelf. Hekkensluiter Mauretanië zwichtte uiteindelijk voor de rest van de wereld in 1981.

Deze maand vierden we de zeventigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten ven de Mens. Aan slavernij is het vierde artikel gewijd: ‘No one shall be held in slavery or servitude; slavery and the slave trade shall be prohibited in all their forms’. De sultan van Marokko zou het een bespottelijk idee hebben gevonden.

Gedurende de hele wereldgeschiedenis was slavernij zo normaal dat bijna niemand zich een maatschappij zónder kon inbeelden. Zelfs onder grote denkers zijn ‘abolitionisten’ op één hand te tellen – althans vóór de achttiende eeuw. Aristoteles, vader van de westerse wijsbegeerte, vond dat sommige volkeren van nature minderwaardig waren en daarom geschikt om als slaven te leven.

Natuurlijk bestaat slavernij in de praktijk nog steeds, bijvoorbeeld in Mauritanië, Soedan en de Golfstaten. Of denk aan de schokkende beelden van de slavenmarkt op vluchtelingroutes in Libië. Maar een handvol clandestiene broeihaarden is van een totaal andere orde dan een instituut dat universeel wordt aanvaard.

Deze enorme morele prestatie, ongezien in de wereldgeschiedenis, toont aan dat de morele idealen van de UVRM geen luchtkastelen zijn. Ook foltering en lijfstraffen (artikel 5) zijn vandaag de dag in steeds meer landen verboden. Of neem artikel 25 over het recht op gezonde levensststandaard: in 1800 leefde 90 procent van de wereldbevolking in extreme armoede, vandaag nauwelijks nog 8 procent. Of artikel 26 over recht op onderwijs: in 1800 was slechts 12 procent van de wereldbevolking geletterd, vandaag meer dan 85 procent.

Die spectaculaire verbeteringen van de menselijke conditie zijn bijna allemaal te danken aan een ideeënstelsel dat vanaf de zeventiende eeuw in West Europa ontstond: eerst de wetenschappelijke revolutie, daarna de Verlichting. De idealen van de UVRM zelf zijn vooral schatplichtig aan wat de historicus Jonathan Israel de ‘Radicale Verlichting’ noemt, met denkers als Thomas Paine en Nicolas de Condorcet.

Linkse intellectuelen maken tegenwoordig een sport van anti-westerse zelfkastijding, alsof de westerse beschaving de bron van alle kwaad is. Precies het omgekeerde is waar. De westerse moderniteit is inderdaad besmet door de erfzonde van de trans-Atlantische slavenhandel en het kolonialisme, maar het waren tezelfdertijd westerse landen die het voortouw namen in de mensenrechtenrevoluties, bijvoorbeeld door andere landen onder druk te zetten om slavernij af te schaffen (zie de brief aan de sultan).

Niet dat het er uiteindelijk toedoet. Eén van de kenmerken van de Verlichting is precies haar universalisme. Nergens in de UVRM wordt melding gemaakt van de oorsprong van deze idealen – en terecht. Door een toevallig speling van de geschiedenis kreeg de Verlichting eerst voet aan grond in West-Europa, na eerdere aanzetten in andere tijdperken en andere beschavingen, maar dat had net zo goed anders kunnen lopen. Ideeën hebben nu eenmaal geen windrichting.

(Column in NRC, 22/12/2018)