Van Augustinus tot Zawahiri. Over watmetterij.

Onlangs kocht ik een boekje genaamd Lost in Translation, een verzameling van unieke en onvertaalbare woorden in diverse talen. Neem het prachtige Jiddische trepverter, letterlijk ‘trapwoorden’: een slimme riposte waar je pas aan denkt als je terug thuis bent en naar je slaapkamer gaat. Of het Indonesische jayus: een grap die zo slecht is, en zo belabberd verteld wordt, dat je onwillekeurig toch moet lachen. Een bekender voorbeeld is het Duitse Schadenfreude. Dergelijke woorden zijn uniek voor een bepaalde taal, maar hetgeen waarnaar ze verwijzen, is universeel herkenbaar. Dat een taal geen woord kent voor een begrip, wil niet zeggen dat die situatie of ervaring onbekend is in die taalgroep. Niet enkel Duitsers kunnen Schadenfreude voelen, en niet enkel Indonesiërs lachen met slechte grappen.
Engelstaligen kennen het woord whataboutery, dat gemunt werd tijdens de conflicten in Noord-Ierland in de jaren 90. Het verwijst naar de neiging om, in plaats van op een betoog in te gaan, te pareren met de retorische vraag: ‘But what about X?’ Die vraag verschuift de discussie, en bevat vaak een verholen beschuldiging van hypocrisie of dubbele standaarden: waarom zwijg je over mijn favoriete onderwerp (vul zelf in: klimaatopwarming, walvissenjacht, kruistochten, belastingontduikers…)? Vind je dat soms niet belangrijk? Vanwaar die obsessie voor je eigen stokpaardje?

 

Watmetterij

Dat er in het Nederlands geen woord bestaat voor whataboutery, wil niet zeggen dat de praktijk hier niet wordt bedreven. Een klinkende bevestiging daarvan vond ik in het opiniestuk van de historicus Jeroen Bouterse over mijn essay ‘Disbelief in Belief’ op de website 3 Quarks Daily. Nochtans begint het goed. Mijn Joodse parabel over de toondoofheid voor geloof klinkt Bouterse ‘als muziek in de oren’. In onze seculiere maatschappij, zo betoogde ik, zijn we stilaan vervreemd geraakt van geloof. We kunnen ons nauwelijks nog voorstellen hoe het voelt om oprecht te geloven in religieuze doctrines en dogma’s. Maar toch moeten we die denkoefening maken. Wie de muziek van het geloof niet hoort waarop gedanst wordt, of wie zijn oren dichtstopt, zal verkeerdelijk besluiten dat de dansers gek zijn, of aan een vreemde ziekte lijden. Bouterse is het zelfs met me eens dat religieus geloof een belangrijke drijfveer is van jihadisme. Dan is hij het wellicht ook eens dat veel ontkerkelijkte westerlingen, die zich nauwelijks nog iets bij religie kunnen voorstellen, die religieuze motivatie schromelijk onderschatten. Dat is de ‘disbelief in belief’ uit de titel van mijn stuk: het onvermogen om te geloven dat mensen echt in hemel en hel geloven.
Na deze captatio benevolentiae – een woord waar alweer geen Nederlandse vertaling voor bestaat – is het tijd voor Bouterse om de handschoenen aan te trekken. Er volgt een merkwaardige paragraaf aaneengeregen met retorische vragen:
‘Waaraan’, zou ik Boudry vervolgens willen vragen, ‘denk je in de eerste plaats, wanneer je ons oproept religieus denken niet te negeren?’ ‘Ben je gegrepen door de rijkdom van Augustinus’ filosofie, en wil je ons aanmoedigen hem vooral te lezen ondanks het feit dat hij de hele tijd maar over die “God” praat? Vind je dat de middeleeuwse islamitische theoloog Al-Ghazali een paar interessante wetenschapsfilosofische thema’s aansnijdt wanneer hij bijvoorbeeld zegt dat natuurwetten niet kunnen bestaan, ook al snijdt hij die thema’s aan in dienst van een diep theocentrisch wereldbeeld? Of vind je het ook zo interessant dat de geschiedenis van dat westerse seculiere en wetenschappelijke denken zo vervlochten is met de vroegmoderne religieuze context?’
Blijkbaar hebben we hier in de Lage Landen toch een term nodig voor ‘whataboutery’. In de context van cultuurrelativisme stelde ik onlangs de term wafelijzermoraal voor: de eis dat we enkel over misstanden elders ter wereld mogen spreken wanneer we in één adem ‘onze’ eigen fouten toegeven. Maar de strategie van Bouterse is breder en heeft weinig met relativisme te zien. Laat ons het op watmetterij houden. In dit geval dus: ‘allemaal goed en wel, dat jihadisme, maar wat met Augustinus en Al-Ghazali?’ Eens je het spel kent, kan je de bal makkelijk terugkaatsen: waarom richt Bouterse zijn pijlen uitgerekend op mijn essay? Wat met al die andere belangwekkende, prikkelende, relevante stukken op 3 Quarks Daily en elders? Zouden we ons eigenlijk niet beter met Donald Trump bezighouden?

 

Ingebeelde vriend

Niemand kan over alles tegelijk schrijven, ook Jeroen Bouterse niet. Indien hij echter de moeite had genomen om mijntwee academische artikelen te lezen waarop het populariserende essay in 3 Quarks Daily gebaseerd is, dan zou hij gemerkt hebben dat het me lang niet enkel om jihadistische heethoofden te doen is, maar om religie in het algemeen. Mijn artikel is een kritiek op een nieuwe cognitieve theorie van religie die werd ontwikkeld door de filosoof Neil van Leeuwen. Volgens Van Leeuwen moeten we religieus geloof niet zozeer als feitelijke overtuigingen over de wereld opvatten, maar eerder als een vorm van quasi-fictieve verbeelding. God is volgens hem een soort ingebeelde vriend voor gelovigen, die wordt ingeschakeld binnen de religieuze context, maar niet daarbuiten. Als moeder roept dat het etenstijd is, ga je geen extra bord op tafel zetten voor je ingebeelde vriendje. Dan wordt die vriend cognitief ‘uitgeschakeld’. Voor je zusje zet je wel een bord, want je bezit een feitelijke overtuiging dat je zusje bestaat, die je handelen stuurt in elke cognitieve context. Je ingebeelde vriend daarentegen bestaat maar zolang de speelpauze duurt. Op dezelfde manier, zo stelt Van Leeuwen, wordt ‘God’ geactiveerd binnen het religieuze spel, maar daarbuiten genegeerd.
Ik vind die theorie bijzonder onwaarschijnlijk. Religieuze overtuigingen hebben weliswaar enkele bijzonder kenmerken (de mystiek, het ontestbare karakter, de rol van ervaring en openbaring) maar in een belangrijk opzicht zijn ze gelijkaardig aan niet-religieuze overtuigingen: het zijn opvattingen over wat bestaat in de wereld. De theorie van Neil Van Leeuwen is volgens mij een typisch exponent van wat ik ‘disbelief in belief’ noem: het onvermogen van seculiere westerlingen om religieus geloof ernstig te nemen als geloof. De vraag is: hoe kan je dit dispuut beslechten met empirische argumenten? Van Leeuwens hypothese is moeilijk te testen, omdat ze voorspelt dat religieuze gelovigen zich vaak zullen gedragen alsofze feitelijk in God en hemel geloven. Enquêtes en interviews bieden dus geen uitsluitsel.

 

Extreme religie

De strategie in mijn artikel met Jerry Coyne, gepubliceerd in het tijdschrift Philosophical Psychology, is om voorbeelden te vinden van religieuze gedragingen die zeer moeilijk te verklaren zijn zonder de aanname dat ze voortkomen uit oprecht geloof. Overtuigingen over de wereld zijn namelijk hefbomen om te handelen, en onze handelingen verraden welke overtuigingen we bezitten. Niet elke vorm van religieus geloof motiveert echter tot specifiek gedrag, dat als diagnostisch criterium van dat geloof kan fungeren. De meeste vormen van religieus geloof zijn relatief onschuldig en hebben slechts indirecte of subtiele effecten op gedrag. Daarom zijn we in ons artikel op zoek gegaan naar relatief extreme en uitgesproken geloofsuitingen: getuigen van Jehova die bloedtransfusies weigeren voor hun eigen kinderen, creationisten die de Ark van Noach nabouwen en op zoek gaan het wrak op de berg van Ararat, evangelische christenen die chemotherapie stopzetten omdat ze zich verbeelden dat enkel bidden genezing zal brengen. En – last but not least – jihadisten die bereid zijn om zichzelf op te blazen in een concertzaal of metro. Bemerk dat we in het oorspronkelijke artikel lang niet enkel over zelfmoordterrorisme spreken, in tegenstelling tot wat Bouterse beweert, met uitroepteken en al (‘over iets anders heeft hij het niet!’).
Dergelijke extreme religieuze fenomenen drijven ons dispuut op de spits. Hoe kunnen we zulke bizarre, roekeloze en destructieve gedragingen begrijpen zonder de aanname dat ze uit oprecht geloof stammen? Indien gelovigen God als een ingebeelde vriend beschouwen, zouden we dan zo’n extreem gedrag verwachten? Dat is mijn voornaamste motivatie om het over jihadisme te hebben. Mijn betoog gaat echter net zo goed op voor Augustinus of Al-Ghazali: geloofden deze geleerde theologen echt in God, of beleden zij eerder een vorm van quasi-fictieve religieuze verbeelding, die enkel in bepaalde contexten geactiveerd werd? Wij bepleiten het eerste, Van Leeuwen het tweede.

 

Illusies over illusies

Dat mijn populaire stuk op 3 Quarks Daily wel enkel over salafi-jihadisme gaat, heeft twee bijkomende redenen. Ten eerste zaaien aanhangers van Al Baghdadi vandaag wereldwijd meer dood en vernieling dan aanhangers van Augustinus. Het is niet onlogisch dat we daarvan wakker liggen. De tweede reden staat expliciet in stuk: het onvermogen van seculiere westerlingen om religie ernstig te nemen, is het meest uitgesproken wanneer het om extreme religies als het salafi-jihadisme gaat. De waanbeelden van jihadi’s, zoals het paradijs met de 72 maagden en de wijn waarvan je geen kater krijgt, lijken zo onnozel en puberaal dat we ze nauwelijks ernstig kunnen nemen. ‘Gelooft iemand die onzin echt’, zo vragen velen zich af? Mijn antwoord is: jazeker, en het is bijzonder gevaarlijk om daarvoor de ogen te sluiten.
In mijn boek Illusies voor gevorderden. Of waarom waarheid altijd beter is noem ik deze seculiere misvattingen over de drijfveren van jihadisten ‘illusies over illusies’. Het zijn waanbeelden die sommige ongelovigen hebben over de illusie van anderen. En zoals ik in mijn boek betoog, zijn illusies zelden onschuldig. Precies omdat overtuigingen hefbomen zijn om te handelen, kunnen foute overtuigingen tot roekeloze, dwaze of destructieve gedragingen leiden. Dat geldt niet enkel voor de jihadist, die zichzelf en onschuldige medemensen de dood injaagt voor een denkbeeldig paradijs. Het geldt ook voor de illusies die sommige ongelovigen koesteren over de wortels van die jihadisten. Als je niet begrijpt dat die ideologie voortkomt uit diepreligieuze overtuigingen, dan ga je allerlei drijfveren verzinnen die niets of nauwelijks met het fenomeen te maken hebben (racisme, socio-economische achterstelling, een moeilijke jeugd, geestesziekte…). Een antiradicaliseringsbeleid of militaire strategie die gebaseerd is op ‘illusies over illusies’, riskeert vroeg of laat vervaarlijk met de realiteit te botsen. Ken je vijand. Als we de kanker van het jihadisme willen uitroeien, dan moeten we eerst de juiste diagnose stellen.

 

Religieuze belangstelling

De oproep van Bouterse voor oprechte ‘belangstelling voor religie’ is dus grotendeels een oefening in watmetterij. Natuurlijk interesseer ik me ook in religieuze denkers, maar daarover gaat mijn stuk niet. The Varieties of Religious Experience van William James is een van mijn favoriete filosofische boeken, en vorige week nog las ik C. S. Lewis. Religieuze denkers hebben inderdaad waardevolle bijdragen geleverd aan filosofie en wetenschap, zij het vaak ondanks hun geloof, niet dankzij. Middeleeuwse filosofie is mijn terrein niet, en Augustinus niet bepaald mijn favoriete filosoof, maar ik ploeter wel door de boeken van hedendaagse religieuze denkers als David Bentley Hart, John Haught, Alvin Plantinga en Richard Swinburne. Ik deel Bouterses opvatting dat ‘ideeën ertoe doen’, en juich de ideeëngeschiedenis toe waarnaar hij kennelijk onderzoek verricht.
Los van de watmetterij, zwalpt de oproep van Bouterse echter tussen twee betekenissen van ‘begrip’. Bouterse betreurt het dat mensen als Paul Cliteur en ik geen ‘vorm van verstandhouding’ ontwikkelen voor Osama Bin Laden en anderen. Maar wat bedoelt hij daarmee? Ik pleit voor een intellectueel begrip van de ideologie van Bin Laden, een oprechte poging om je in de denkwereld van iemand anders te verplaatsen en zijn gedachtentrant te volgen. Wie bijvoorbeeld The Looming Tower van Lawrence Wright leest, begint te begrijpen wat mensen als Bin Laden werkelijk dreef. Volstaat dat voor een ‘verstandhouding’? Ik kan me moeilijk voorstellen dat Bouterse op meer hoopt …
De ‘verstandhouding’ voor religieuze gelovigen waarvoor ik pleit is van dezelfde orde als de verstandhouding die ik wil opbrengen voor complotdenkers, communisten of aanhangers van Ayn Rand. Mogen we complotdenkers wegwuiven als gestoorde en verwarde geesten, die zelf niet begrijpen wat ze raaskallen? Kunnen we hun geloof toeschrijven aan emotionele problemen, een moeilijke jeugd, of persoonlijke frustraties? Nee, dat is intellectueel gemakzuchtig en lui. Een filosoof (of psycholoog) moet een oprechte poging doen om zich in de denkwereld van een religieuze gelovige of complotdenker te verplaatsen, en de interne logica van het denksysteem te begrijpen. En er dan natuurlijk weer uitkomen.
Oorspronkelijk op Forum C: http://geloofenwetenschap.nl/index.php/opinie/item/744-van-augustinus-tot-zawahiri-over-watmetterij