Is het scheppingsverhaal in de Bijbel bedoeld als feitelijke geschiedschrijving, waarbij de zes ‘dagen’ naar een gewoon etmaal verwijzen, of moeten we het verhaal als allegorie opvatten? Betekent het woord ‘jihad’ in de Koran een spirituele strijd tegen onze zondigheid, of gaat het om een oorlog voor de verspreiding van het ware geloof? Is de hel (in beide boeken) een plaats waar ongelovigen voor eeuwig zullen branden, of is het een metafoor voor ‘verlating van God’?
Religieuze doctrines worden, naarmate verlichting en wetenschap hun intrede doen, vaak tot metaforen omgeturnd, of afgezwakt, of met de stille trom afgevoerd. Bij elke stap vooruitgang die wetenschap doorheen de geschiedenis heeft gemaakt, verkleinde de ruimte voor mirakelen en werd God verder in de verdrukking gebracht. Ook in de ethiek zagen theologen zich genoodzaakt tot een inhaalbeweging. Met terugwerkende kracht gingen ze verlichte inzichten projecteren op hun favoriete heilige boek. Alsof die daar voor het grijpen lagen, en alsof de theologen er wel zelf waren achter gekomen, zonder de hulp van verlichting en wetenschap. Bij elke meter terrein die ze prijsgeven, wekten ze tegelijkertijd de indruk dat ze nooit enige aanspraak op die meter gemaakt hebben. In mijn boek Illusies voor gevorderden noem ik deze praktijk ‘achterafgoderij’.
In zijn recensie van mijn boek in De Standaard der Letteren, werpt de Leuvense rector Rik Torfs me de volgende vraag voor de voeten: “Eerlijk gezegd, Maarten Boudry, waar staan die dogma’s in de evangelieteksten, die enkel geloofsgetuigenissen zijn? Toon mij de ongerijmdheden. En de mirakels…” Een ongeschreven wet stelt dat auteurs niet op recensies behoren te reageren. Maar voor deze prangende vraag van de Leuvense rector, aan mij persoonlijk gesteld, maak ik een uitzondering.
Neem het Bijbelse scheppingsverhaal van zonet. Torfs schrijft dat er helemaal geen conflict bestaat tussen de evolutietheorie en het “allegorische scheppingsverhaal” van de Bijbel. Dat conflict is zelf een illusie, die louter in mijn verbeelding bestaat. Eeuwenlang nochtans hebben de meest begiftigde christelijke denkers, en a fortiori het gewone volk, het boek Genesis als een grotendeels letterlijke beschrijving van het ontstaan van de wereld opgevat. Een mirakel dat zich in zes dagen voltrok (en dat overigens talloze tegenstrijdigheden bevat). Tot op vandaag gelooft meer dan 40% van de bevolking in de Verenigde Staten, net zoals zowat alle christelijke theologen tot de 19de eeuw, dat de wereld hoogstens 6.000 jaar geleden werd geschapen, ongeveer rond de tijd dat de Sumeriërs het spijkerschrift ontwierpen.
Hetzelfde geldt voor de verhalen over de zondvloed en de Ark van Noach, de splijting van de Rode Zee, de transformatie van Lots vrouw in een zoutzuil, en de talloze andere mirakelen in het Oude en Nieuwe Testament. Toch is religie volgens Rik Torfs niet in strijd met wetenschap. Dat ligt eraan. Als je elk religieus dogma tot een allegorie herleidt van zodra het door wetenschap is achterhaald, kan je geloof in principe nooit in botsing komen met wetenschap. Enkel door de opkomst van de moderne geologie in de 18de eeuw, en later de evolutietheorie van Darwin en Wallace, zijn theologen tot het ‘inzicht’ gekomen dat het Genesis verhaal slechts als allegorie bedoeld is.
Een zorgelijk neveneffect van deze illusie van de ‘achterafgoderij’ is dat ze verblindt voor de wortels van religieus fundamentalisme, hetzij christelijk creationisme, hetzij islamitisch jihadisme. Door zelf je eigen inzichten op de heilige teksten te projecteren, alsof die nooit iets anders betekend hebben, kan je je niet meer voorstellen dat iemand gewoon leest wat er staat. Creationisten hebben de Bijbel niet goed begrepen, zo klinkt het dan, en jihadisten zoeken gewoon een voorwendsel voor gruweldaden. Of zoals Torfs het uitdrukte: “religieuze fanatici geven nauwelijks om God”. Niemand is meer verblind voor de werkelijke betekenis van heilige teksten als de liberale gelovige die er lippendienst aan bewijst, maar die te intelligent of beschaafd is om ze ernstig te nemen.
Is het geloof van liberale gelovigen als Torfs dan helemaal verdampt in achterafgoderij? Blijven er geen dogma’s en mirakels over? Ik kan niet in zijn hoofd kijken, maar wellicht gelooft Torfs niet meer dat Jezus over water liep (Mattheüs 14:22-33), dat hij zijn vriend Lazarus uit de doden opwekte (Joh 11:43), of dat hij een troep demonen in een kudde varkens dreef, die zich vervolgens in een ravijn stortte (Marcus 5:12-13). Hopelijk gelooft Torfs ook dat de ‘hel’ waartoe Jezus iedereen verdoemt die niet gelooft dat hij de Zoon van God is, slechts een metafoor is.
Blijft nog dat ene mirakel dat voor de meeste christenen niet onderhandelbaar is: het dogma dat Jezus uit de doden is opgestaan. Ook Torfs gelooft daar kennelijk in. In zijn column van 16 december 2013 zegt hij een letterlijke verrijzenis te verkiezen, een bovennatuurlijke inbreuk op de wereld (je moet goed opletten als je het stuk leest, want de bekentenis zit achter dichte poëtische mistwalmen verscholen). De rector van de grootste wetenschappelijke instelling van ons land gelooft dus dat een lijk na drie dragen weer recht is geveerd.
Vroeg of laat komen theologen wel tot het ‘inzicht’ dat ook de verrijzenis en het bestaan van God slechts metaforen zijn. Luchtkastelen botsen vroeg of laat tegen de werkelijkheid, hoe goed je ze ook probeert op te lappen. Maar wat is “de werkelijkheid”, zo vraagt Rik Torfs zich ten slotte af? “Wat is waarheid?”, zo vroeg ook Pontius Pilatus aan Jezus, in het (uiteraard geheel allegorische) passieverhaal van Johannes. Nochtans is het eenvoudig. Jezus verrees uit de doden of hij deed het niet. Er bestaat een God of niet. De werkelijkheid is datgene wat is. De ironie is dat Rik Torfs zelf geen graten zag in dat begrip “werkelijkheid”, toen hij zijn bekentenis over de miraculeuze verrijzenis deed: “Daarom geloof ik eerder in een verrijzenis die iets, dan in een verrijzenis die niets met de werkelijkheid te maken heeft.” Precies. Tot die verrijzenis alsnog tot metafoor wordt omgesmeed natuurlijk.