Vorige week publiceerde ik een stuk in De Standaard waarin ik een fenomeen aan de kaak stel dat ik “wij-bakken” noem: mensen die nederig over de balk in “ons” oog praten, terwijl ze eigenlijk in andermans oog zitten pulken. Er bestaat wat onduidelijheid over de definitie van “wij-bakken” en enkele mensen hebben me gewezen op een stuk in Trouw waarin ik zelf de wij-vorm hanteer om kritiek te formuleren.
Niet elk gebruik van een brede “wij” is ongepast, bijvoorbeeld als we kritiek leveren op wat “wij” aanrichten in de rest van de wereld, omdat het tenslotte om “onze” politieke vertegenwoordigers gaat. Dat is niet meer dan een stijlfiguur. “Wij-bakken” daarentegen is een vorm van schijnbare zelfkastijding waarbij de auteur de indruk wekt zelkritisch over “ons” te zijn, maar zich eigenlijk helemaal niet met de “wij” waarvan sprake identificeert. De lakmoesproef: is de zelfkritiek oprecht, of schuilt achter elke “wij” een “zij”?
Het verschil met de passage uit Trouw is tweeërlei: ten eerste identificeer ik me wel degelijk met de seculiere westerling die vervreemd is van religie, en die religieuze waanbeelden nauwelijks te bevatten vindt. Tot ik het briljante artikel van Graeme Wood in The Atlantic las, onderschatte ik bijvoorbeeld het eindtijddenken van IS-fanatici (ik dacht dat dat vooral een sjiïtisch fenomeen was). Ik roep de groep waartoe ik behoor (seculiere westerlingen die vervreemd zijn van religie) op om hun meer inlevingsvermogen aan de dag te leggen, hoe bizar het allemaal ook lijkt. Maar het belangrijkste verschil: “wij-bakken” is een vorm van valse deemoed. Dat is niet de teneur van het stuk uit Trouw.
Vergelijk: waarom schrijft de christelijk theoloog Frans Van Looveren over “ons” nihilisme, terwijl hij zich daar net totaal tegen afzet? En zegt hij nederig dat we de “hand in eigen boezem” moeten steken, terwijl hij eigenlijk op de goddeloze nihilisten zit af te geven? Waarom stelt Joost Vandecasteele nederig “onze” normaliteit in vraag, terwijl hij allemaal rechtste standpunten hekelt die de zijne niet zijn? Ik heb er geen probleem mee dat iemand anderen met de vinger wijst en zichzelf moreel superieur waant. Maar waarom de indruk wekken dat je de hand in eigen boezemt steekt, terwijl je elders zit te graaien? Dat laatste punt kwam niet duidelijk naar voren, ondermeer omdat De Standaard mijn laatste paragraaf geschrapt had:
“Wilt u graag met een beschuldigende vinger naar de splinter of balk in andermans oog wijzen? Prima. Misschien hebt u zelfs gelijk. Maar probeer uw beschuldigingen niet te vermommen als nederige zelfkastijding. Hou op met dat hypocriete wij-bakken.”
Dat is het ergerlijke aan wij-bakken, omdat het komt van mensen die zelf zoveel klemtoon leggen op zelfkritiek en nederigheid en de nood om in eigen boezem te kijken enzovoort… Niettemin wil ik hand in eigen boezem steken: ik heb mezelf ook al betrapt op de verleiding om te gemakkelijk “wij” en “ons” te schrijven. De laatste paragraaf in Trouw blinkt weliswaar niet uit in valse deemoed, maar ik had ze wel anders en duidelijker kunnen formuleren.