Banaliseer psychisch lijden niet

(De Morgen – 11 december 2015)

Johan Braeckman, An Ravelingien & Maarten Boudry

In een open brief uitten tientallen academici en zorgverleners hun bezorgdheid over de wettelijke regeling rond euthanasie voor ondraaglijk psychisch lijden (DM, 8/12). Die bezorgdheid is ongetwijfeld goedbedoeld, maar niettemin misplaatst. De briefschrijvers eisen een “objectieve” aanwijzing van  de onomkeerbaarheid van psychisch lijden, zoals een “organisch letsel of weefselschade”. Zij verwachten “factoren die onafhankelijk zijn van wat er subjectief inzake de ziekte gevoeld en gedacht wordt”. Euthanasie op basis van “louter psychisch lijden” willen ze uit de huidige wetgeving schrappen. Vooral het woordje “louter” is hier zeer betekenisvol. De eis om lijden (en pijn) “objectiveerbaar” te maken, is een vreemde vorm van positivisme of sciëntisme. Moeten we psychisch lijden waarvan mensen langdurig en helder getuigen, niet ernstig nemen zolang dat leed niet wetenschappelijk wordt hard gemaakt? Gaan we pas ingaan op de ultieme vraag om hulp als het leed onder een hersenscan is aangetoond? De briefschrijvers miskennen niet alleen de professionele competentie van de artsen en therapeuten die de diagnose stellen, maar willen de klok decennia terug draaien door de patiënt onmondig te verklaren over de aard en intensiteit van zijn of haar lijden.
Uitzichtloos lijden
Vanzelfsprekend is lijden subjectief. Wat anders? Als een persoon lijdt, dan is hij of zij evident de enige die deze ervaring redelijk kan inschatten. Het lijden behoort toe aan een subject. Deze subjectieve dimensie miskennen, verraadt een gebrek aan empathie. De opmerking van de briefschrijvers dat ze “gealarmeerd zijn door een toenemende banalisering van euthanasie op grond van psychisch lijden” is bijgevolg bedenkelijk. Het gaat om mensen in een uitzichtloze situatie, die men vaak reeds vele jaren tracht te helpen, met alle mogelijke middelen die de geneeskunde en de psychologische zorgverlening te bieden heeft. Sommige van die patiënten zijn zo wanhopig dat ze overgaan tot zelfdoding, met soms vreselijke en mensonterende gevolgen van dien. Denken de briefschrijvers dat de wetgever, en de artsen die bereid zijn om aan sommige (!) hulpvragen tegemoet te komen, daarmee lichtzinnig omspringen? Net omdat psychisch lijden moeilijker meetbaar is, en een specifieke groep patiënten niet terminaal is, heeft de wetgever voor deze patiënten al twee bijkomende zorgvuldigheidsvoorwaarden verbonden aan een euthanasieverzoek: een tweede advies van een psychiater en een minimumwachttermijn van één maand.
De briefschrijvers houden het bij een algemene beschouwing over het “hopeloze gevoel” dat mensen bij depressie ervaren, dat voor hen “op geen enkele wijze in verhouding staat tot het werkelijk hopeloos zijn van een situatie”. Maar uiteraard komt niet iedereen met een depressie zonder verdere therapeutische interventie zomaar in aanmerking voor euthanasie. Dat is evident. In de praktijk gaat het om een uiterst kleine fractie van het aantal mensen dat een depressie doormaakt. Dat de briefschrijvers het uitzichtloos lijden van deze kleine groep mensen wegwuiven als “louter subjectief”, een gevoel dat nu eenmaal bij een depressie hoort, illustreert niet alleen een gebrek aan inlevingsvermogen maar bovendien is het een paternalistische reflex: ‘Jij denkt dat je lijden uitzichtloos is, maar wij weten beter.’
Failliet?
De briefschrijvers vrezen dat de opvatting dat het uitzicht op de dood onderdeel van goede zorg kan zijn, “het radicale failliet van de mentale zorgsector” betekent. Deze opmerkelijke uitspraak was enkele decennia geleden nog een vaak gehoorde bedenking in het euthanasiedebat, ook voor fysiek lijden: “De dood is de vijand van de geneeskunde. Als een arts iemand uit zijn lijden verlost, faalt de medische zorg”. Ondertussen weten we beter. Helaas is het lijden van sommige patiënten zo onpeilbaar diep, dat het inwilligen van hun verzoek om medisch geassisteerd en pijnloos te overlijden, vanaf een bepaald moment het beste is wat de zorgsector nog te bieden heeft. Ariane Bazan en haar co-auteurs zijn blijkbaar van mening dat psychiatrische patiënten nooit uitbehandeld kunnen zijn. Dat komt erop neer dat psychiatrische patiënten geen recht hebben om een behandeling te weigeren, wat geheel in strijd is met de wet op de patiëntenrechten.
De euthanasiewet steunt op enkele fundamentele filosofische principes over een waardig levenseinde, waarin empathie en zelfbeschikking centraal staan. Er is geen goede reden te bedenken waarom men patiënten die ondraaglijk psychisch lijden, zoals ondubbelzinnig erkend door bevoegde artsen en conform de wetgeving, minder ernstig moet nemen dan diegenen die zogenaamd “objectief lichamelijk” lijden.
Hier de lange versie, met alle ondertekenaars.