De ingebrekestelling door 48 moslimorganisaties aan het adres van minister Ben Weyts, naar aanleiding van diens beslissing om onverdoofd slachten op tijdelijke slachtvloeren te verbieden, leest bijwijlen als een onuitgegeven manuscript van Franz Kafka. Het document houdt het midden tussen een oeverloos juridisch steekspel en een theologisch dispuut over het geslacht der engelen. Of in dit geval der schapen.
Wat is de kwestie? De religieuze slachting in het kader van het islamitische offerfeest moet volgens de moslimorganisaties voldoen aan zes goddelijke ordonnanties. De slachter moet bekwaam zijn, de slachtplaats rein, de messteek in één beweging, het slachtmes onzichtbaar voor de dieren, en de schapenkop moet naar Mekka wijzen. Het dier zelf ten slotte moet gezond zijn en – hier komt de kat op de koord – onbedwelmd. God heeft beschikt dat het offerdier door de messteek moet sterven, niet door de verdoving. Minister Ben Weyts van zijn kant heeft echter beschikt, in weerwil van God, dat onverdoofd slachten enkel nog kan in erkende slachthuizen, niet langer in tijdelijke slachtinrichtingen. En binnenkort helemaal niet meer. Die erkende slachthuizen volstaan dit jaar niet voor 35.000 herkauwers. Een beknotting dus van de godsdienstvrijheid.
Of is er theologische speelruimte? Wat als je het schaap middels een stroomstoot onder elektronarcsoe brengt? Die stoot is niet dodelijk. Als je dat schaap niet snel daarna de keel oversnijdt, staat het luttele momenten later alweer vrolijk te blaten. Niettemin theologisch onaanvaardbaar, schrijven de moslimorganisaties, omdat het “risico blijft bestaan dat het dier toch sterft als gevolg van de verdoving”. En dan wil Allah dat schaap niet, ziet u.
En als het onmiddellijk na de keelsnede wordt verdoofd? Ook niet halal. Nochtans doen andere moslims in Nieuw-Zeeland en Ierland het wel, na diepe theologische overpeinzingen. Dat zijn echter praktijken van “minderheidsstrekkingen” binnen de islam, aldus de ingebrekestelling, waartegen onze Raad van Theologen van het Executief van de Moslims van België (EMB) zich duidelijk heeft uitgesproken. En waarom de slachting niet spreiden over verschillende dagen, zodat de erkende slachthuizen de toevloed aankunnen? Sorry, enkel op het officiële Offerfeest kan er geofferd worden. Vooraf halalschapenvlees bestellen dan? Een schenking doen als alternatief? Een rund slachten in de plaats van een schaap? Nee. Nee. Nee.
Bovenstaande suggesties kwamen uit een omzendbrief van het kabinet-Weyts aan de Vlaamse burgemeesters, dat aanstuurde op een compromis met de moslimgemeenschap dat ook theologisch verteerbaar is. Dergelijke voorstellen vinden de moslimorganisaties echter een ongeoorloofde “inmenging inzake de inhoud en strekking van religieuze verplichtingen [die] derhalve dient te worden gestaakt.” Met andere woorden: bemoei u niet, Weyts.
In beginsel hebben de moslimorganisaties gelijk: een overheid heeft zich inderdaad niet te moeien met theologische discussies over het geslacht der schapen. De reden waarom we toch in dergelijke kafkaëske discussies verzeilen, valt terug te brengen tot het begrip “godsdienstvrijheid”. Dat concept is een miskleun, zoals ik enkele jaren geleden betoogde, dat we beter kunnen afschaffen. Wil ik dan de vrijheid beknotten om een religieus geloof te belijden? Natuurlijk niet. De vrijheid van gedachte, geloof, geweten, vereniging en handelen is reeds verankerd in onze grondwettelijke vrijheden en in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Een aparte categorie voor “godsdienstvrijheid” is echter onnodig, misleidend en discriminerend, omdat het een voorkeursbehandeling geeft aan mensen die onder het vlaggenschip varen van een erkende religie.
In het geval van onverdoofd slachten zijn er maar twee mogelijkheden. Ofwel aanvaarden we als samenleving dat dieren onverdoofd worden geslacht, al dan niet in erkende slachthuizen. Dan geldt de wet voor iedereen, of je nu al dan niet een erkende religie aanhangt. Ofwel maken we een ethische overweging om slachten zonder verdoving te verbieden (mijn voorkeur). Het punt is: in beide gevallen moet de wet voor iedereengelden. Een uitzondering voor bepaalde religies komt neer op een vorm van discriminatie ten overstaan van ongelovigen en mensen van minoritaire religieuze strekkingen.
Het is niet aan de overheid om theologie te bedrijven: mensen mogen doen en geloven wat ze willen, zolang ze daarmee de wet niet overtreden. Of ze hun praktijken en overtuigingen zelf als een “religie” zien, doet daarbij niet ter zake. Is Scientology een religie? Rastafarisme? Naturisme? Antroposofie? Is geloof in de vrije markt een religie? Antropologen zijn er nog steeds niet in geslaagd om “religie” precies af te bakenen, en zullen daar ook nooit in slagen. Het etiket “religieus” verdient dan ook geen enkel voorrecht. Een overheid die godsdienst- of religievrijheid als apart recht erkent, moet onvermijdelijk uitmaken wat een godsdienst is en wat niet, en in hoeverre die vermeende vrijheid andere wettelijke bepalingen kan overtroeven. Mogen rastafari’s cannabis gebruiken, in tegenstelling tot normale stervelingen, omdat dat hun “religie” is? Mogen naturisten naakt over straat lopen, als ze dat tot hun religie opwerpen? Moeten we genitale verminkingen toelaten, als de verminkers religieuze argumenten inroepen? Mogen ouders bloedtransfusies weigeren aan hun kinderen op religieuze gronden (Getuigen van Jehova)?
Natuurlijk niet, zo bent u het hopelijk met mij eens. In principe zou een minister zich niet moeten moeien met theologische disputen en religieuze riten. Het zou voor zich moeten spreken dat, wanneer een bepaalde wet geldt in onze land, dat die voor iedereen geldt zonder uitzondering. Kennelijk zit Ben Weyts ook op die lijn. Om te verduidelijken dat de zogenaamde godsdienstvrijheid geen vrijgeleide geeft voor illegale slachtpraktijken, stelt zijn omzendbrief dat “alle onverdoofde slachtingen, ook deze in het kader van het Islamitisch Offerfeest, enkel nog in erkende slachthuizen kunnen plaatsvinden.” Deze bijzondere vermelding van het Offerfeest vinden de moslimorganisaties dan weer een vorm van “indirecte discriminatie op grond van geloof … gelet op de focus op het Offerfeest.”, die erop gericht is de “Vlaamse moslimbevolking in het bijzonder te benadelen”. Tot dergelijke absurditeiten leidt de godsdienstvrijheid dus. Eén religieuze bevolkingsgroep maakt misbaar tegen de wet en beroept zich op godsdienstvrijheid; de overheid verduidelijkt daarop dat er geen uitzonderingen zijn voor deze religieuze rituelen; en vervolgens heet dat “discriminatie”, omdat die religie wordt geviseerd.
Dat de moslimorganisaties juridische stappen ondernemen tegen de Vlaamse regering, vind ik op zich een goede zaak, los van hun manke argumentatie. Zij mogen alle juridische middelen uitputten om hun gelijk te halen. Dat zijn de geplogenheden in een rechtstaat. Als een rechter hen gelijk geeft – wat me zou verwonderen – moeten we ons daarbij neerleggen. Als zij bot vangen, moeten zij zich daarbij neerleggen.
Vergelijk deze seculiere houding met wat zich afspeelt in het offerverhaal van Abraham. Zoals de ingebrekestelling omstandig uitlegt, herdenkt het Offerfeest deze stamvader die “als voorbeeldige moslim God zo toegewijd was dat hij bereid was zijn zoon te offeren in opdracht van God.” Dat ijzingwekkende verhaal van een vader die stemmen hoort en zich terstond klaar maakt om zijn eigen kind de keel over te snijden en te verbranden, is een gedeelde erfenis van het christendom, het jodendom als de islam. (In het christendom wordt het Lam Gods – Jezus – overigens onverdoofd geslacht.) De morele kern van dit verhaal, zoals de moslimorganisatie aanstippen, is dat je altijd moet doen wat God je opdraagt, ongeacht wat je geweten of wat de wet zegt. De Nederlandse rechtsfilosoof Paul Cliteur heeft deze “goddelijke bevelstheorie” uitvoerig bekritiseerd in Het monotheïstisch dilemma en Moreel Esperanto. In alle drie de grote religies wordt Abraham geprezen voor zijn bereidheid om zijn eigen zoon te slachten, omdat een stem in zijn hoofd dat bevolen heeft. Pas wanneer hij het mes heft boven zijn kind, houdt een andere stem (van een engel) hem tegen. Bij iemand die vandaag zo’n gedrag vertoont, is onze enige bezorgdheid welke medicijnen we hem moeten voorschrijven, en hoe we hem uit de buurt van dat kind kunnen houden.
Deze goddelijke bevelstheorie is totaal onverenigbaar met onze seculiere rechtstaat en onze moderne samenleving. God mag bevelen wat hij wil – zijn gelovigen moeten zich aan de wet houden. Een goddelijk gebod mag nooit een excuus zijn om iets te doen waarvan je weet dat het verkeerd is. Het kan ook nooit als uitzondering gelden om de wet te overtreden. Precies daar gaat de goddelijke bevelstheorie radicaal tegenin. Als vrome moslims, willen deze 48 organisaties nog steeds vasthouden aan deze arbitraire goddelijke verordeningen. De juridische stappen die ze ondernemen om hun rechten op te eisen, tonen gelukkig aan dat ze zich langzaamaan van dat gedachtegoed losweken. Of kan u zich voorstellen dat Abraham een kortgeding zou aanspannen, om zijn zoon te mogen slachten? Of dat God daarmee genoegen zou nemen?