(De Morgen – 17/09/14)
Beste briefschrijvers,
Bedankt voor uw antwoorden. Ik vind het een goede zaak dat wij in deze pagina’s openlijk van gedachten konden wisselen over de islam. Dat zou niet overal ter wereld lukken. De bijwijlen bitsige toon (“wild geraas”, “fanatiek,” “salafist”) neem ik erbij. Een verhit debat is beter dan geen debat.
Laat ik me eerst richten tot Dyab Abou Jahjah, die de langste en meest onderbouwde kritiek op mijn open brief schreef. U en ik delen onze bezorgdheid over het salafisme, de voedingsbodem voor de gewelddadige jihad die zich in Syrië en Irak voltrekt. Net zoals ik, pleit u voor een historische en contextuele benadering van de Koran en de Hadith. Daar hebben wij een gedeelde grond.
De ironie van uw stuk is dat u haatproza uit het Oude en Nieuwe Testament citeert om een “radicale atheïst” op betere gedachten te brengen. In mijn oorspronkelijke brief schreef ik echter zelf dat alle monotheïsmen aanknopingspunten bevatten voor geweld, en dat de Torah de steniging voor ongelovigen zoals ik voorschrijft (toch één punt waarop alle heilige boeken het roerend eens zijn). U hoeft een “radicale atheïst” niet te overtuigen van de wreedheid van (andere) heilige boeken, en al zeker niet van hun vrouwonvriendelijkheid, waar mijn brief niet eens over ging.
U noemt mij echter “islamofoob”. Mocht Bert Anciaux zijn absurde wetsvoorstel doorgedrukt hebben, had u me bij deze beschuldigd van een strafbaar misdrijf. De term “islamofobie” is een holle frase, bedacht door de salafisten die u naar eigen zeggen verguist, om religiekritiek de mond te snoeren.
Op naar de kern van de zaak: ben ik veel minder welwillend voor de Koran dan voor de Bijbel? Heilige Boeken blinken uit in tegenstrijdigheden. Iedereen kan er de kers in plukken waarnaar hij op zoek is, en de rest van de fruitmand negeren. Daarom deed ik dat niet in mijn brief. De IS-kalief Abu Bakr Al Baghdadi, met zijn doctoraatstitel in de islamologie aan de universiteit van Baghdad, kan bijvoorbeeld verwijzen naar Soera 8:12 (“Houwt dan in op hun nekken [van de ongelovigen] en houwt hen op al hun vingers”), terwijl een apologeet als u kan verwijzen naar een vers waarin de christenen in leven worden gelaten, en enkel het juk van religieuze apartheid moeten dragen, middels een speciale christentaks (tenzij de onverlaten weigeren, waarna alsnog oorlog).
Met zo’n exegetische kersenpluk schieten we weinig op, zoals Björn Siffer opmerkt. Wanneer we de invloed van een Heilige Tekst willen inschatten, moeten we de kernboodschap en de algemene teneur van het hele boek achterhalen. Waaraan wordt het meest aandacht besteed? Wat is een terloopse passus, en wat wordt uitentreuren en ondubbelzinnig herhaald? In plaats van mijn eigen kersen te plukken, haalde ik in mijn brief een numeriek argument aan: 164 verzen in de Koran roepen op tot jihad , en meer dan 120 verzen – een zeer conservatieve schatting – behandelen de gruwelijke misdaad en verderfelijkheid van de ongelovigen. Dat argument negeert u volkomen, net zoals mijn punt over het letterlijke woord van God (Koran) versus de goddelijke inspiratie (Bijbel).
Dat uitgerekend u als culturele moslim en agnost volhoudt dat gelovigen moeten “terugkeren” naar de Koran en het boek “centraal plaatsen in de theologie”, vind ik verbazingwekkend. Dat u die haatverzen blijft vergoelijken, en zonodig wil bewijzen dat het Nieuwe Testament oorlogszuchtiger is dan de Koran, in weerwil van elke onbevangen lezing, kan ik nog minder bevatten. Wij zijn dan wel ongelovig, maar toch niet ongeletterd?
Ben ik dan een islamofoob, die andere religies ontziet? Misschien kan dit argument u van het tegendeel overtuigen: indien ik mijn stuk 150 jaar geleden had geschreven, in volle Amerikaanse Burgerloog, dan had de titel als volgt kunnen luiden: “Beste gematigde christenen: wie zich op de goddelijke autoriteit van de Bijbel beroept om de slavernij af te wijzen, wacht op het schaakmat door de slavendrijvers”. Zoals de dominee en slavendrijver Richard Fuller het samenvatte in 1845: “Wat God bekrachtigt in het Oude Testament, en toelaat in het Nieuwe Testament, kan geen zonde zijn.” Daar valt, als je de Bijbel als Woord van God opvat, geen speld tussen te krijgen, spijts de nobele intenties van vele christelijke tegenstanders van slavernij. Niet toevallig stonden talloze traktaten tegen slavernij op de verboden Index van het Vaticaan.
Gelukkig nemen de meeste christenen – althans in deze contreien – de Bijbel ondertussen met een grove korrel zout, en zoeken ze de kernboodschap elders, zoals in de Bergrede van Jezus zelf. Doen de meeste moslims dat vandaag ook?
Volgens u neem ik het salafisme als referentiepunt van de islam, terwijl die slechts “een druppel in een oceaan van exegese is”. Maar waarom blijft u zo vaag over die zogenaamde “mainstreamtheologie” die het principe van de abrogatie (naskh) afzweert, waardoor latere haatverzen primeren op eerdere en vredelievende? In het rationalisme van de Mu’tazilieten gebeurt dat inderdaad, en dat juich ik toe, maar u weet dat die wereldwijd slechts een kleine minderheid vormen. Zowel soennieten als sjiieten aanvaarden de abrogatie. Khalid El Jafoufi verwijt mij op zijn website enkel dat ik ze verkeerd toepas, niet dat ze achterhaald is.
Laat ons harde feiten analyseren, in plaats van impressies over de dominantie en relevantie van verschillende stromingen. In 17 van de 23 landen waar de vraag werd voorgelegd, zo blijkt uit een peiling van het gerespecteerde Pew-instituut, beschouwt een meerderheid van moslims de sharia – gebaseerd op de Koran en de Sunnah – als het geopenbaarde woord van God, waaraan niet valt te tornen. De Caïro-verklaring van 1990, ondertekend door 45 moslimlanden, maakt de Mensenrechten ondergeschikt aan die sharia. Dat leidt tot zorgwekkende cijfers: in Egypte bijvoorbeeld verklaart 84% van de moslims zich voorstander van de doodstraf voor afvalligheid. Zou het kunnen dat de letterlijke lezing van die geschriften nog veel wijder verbreid is dan u laat uitschijnen, en dan wij beiden hopen?
Merijn Oudenampsen neemt aanstoot aan mijn aanspreektitel “gematigde moslims”. Daarover heb ik getwijfeld, omdat ze inderdaad bij voorbaat lijkt aan te nemen dat de islam behoefte heeft aan matiging, en dus in zuivere dosis onverteerbaar is. Maar uiteindelijk vond ik geen beter alternatief. Ik wou me richten tot de vreedzame moslims die de democratische rechtstaat aanvaarden, niet de fundamentalisten. Hebt u een betere aanspreektitel, meneer Oudenampsen? “Beste moslim” dekt de lading niet, want ook radicale salafisten en wahabbisten zijn moslims.
Mijn meningsverschil met Merijn Oudenampsen, die me eveneens als een gevaarlijke radicale atheïst beschouwt, berust op één fundamenteel misverstand: er is een hemelsbreed verschil tussen een “pleidooi” voor een haatdragende lezing van de Koran, waar geen haar op mijn hoofd aan denkt, en de waarschuwing dat zo’n haatdragende lezing de facto de meest voor de hand liggende en consistente interpretatie is die zich aan de onbevangen lezer van zo’n boek opdringt. Bijvoorbeeld een kwetsbare jongere die zo’n boek openslaat, op instigatie van een haatprediker op straat.
Natuurlijk juich ik vredelievende interpretaties toe, maar tezelfdertijd moeten we durven erkennen dat het boek zelf zo’n interpretaties enorm bemoeilijkt. Niet elke lezing is even geloofwaardig. Bijvoorbeeld: als de Koran 120 keer zegt dat ongelovigen voor eeuwig zullen branden in de hel, inclusief obscene beschrijvingen van de folteringen die ze zullen ondergaan, dan is de interpretatie dat God gewoon een hartig gesprek met hen zal voeren (misschien het metaforische ‘vuur aan de schenen’?), niet zo waarschijnlijk. Van een Opperwezen mag je toch verwachten dat hij zich min of meer helder kan uitdrukken. Woorden zijn niet weerloos. We kunnen niet verwachten dat iedereen in de voetsporen treedt van Humpty Dumpty, het sprekende ei uit Alice through the Looking Glass, dat stelt dat je woorden eender wat kan laten betekenen, als je ze maar wat extra fooi geeft.
Khalid El Jafoufi, ten slotte, schrijft dat het “vreedzame karakter” van de islam “niet te betwisten valt” en roept op: “ik eis een genuanceerd debat”. Die uitspraak is zoiets als de zinsnede: “ik dwing u vrij te zijn”. Voor een oproep tot zorgvuldige exegese, vind ik uw lezing van mijn brief bedroevend. Nergens heb ik moslims die zich weigeren te distantiëren van IS, op “gelijke voet gezet” met IS-strijders. Hoogstens vind ik dat het van een onbegrijpelijke onwil getuigt. In het dossier in Humo zijn het moslims zelf – ouders van Syrië-strijders – die hun Moslimexecutieve verwijten dat ze veel te lang gedraald heeft om afstand te nemen van het jihadisme.
Voor mensen die hun kind verloren aan een religieuze sekte, kan ik daar alle begrip voor opbrengen. Die duidelijke veroordeling en afstandname moet u niet doen ter wille van atheïsten zoals ik, maar ter wille van uw eigen gemeenschap, die met groeiende argwaan bekeken wordt omdat een radicale minderheid het voor hen verziekt. Een imam als Nordine Taouil begrijpt dat, u kennelijk niet.
Nergens “ontneem” ik moslims het recht om de Koran te interpreteren. Iedereen heeft het recht om eender wat te lezen in een Heilige Tekst. Ik deed een beleefde oproep in het kader van onze gezamenlijke strijd tegen het jihadisme, meer niet. En uiteraard heb ik als atheïst geen angst voor de hel, zoals u zich verbeeldt, hoogstens voor mensen die vinden dat eeuwige foltering een dik verdiende straf is voor atheïsten, zoals een slordige 120 keer staat te lezen in de Koran.
Als klap op de vuurpijl haalt u een Koranvers boven dat de vrome moslim waarschuwt voor ongelovigen zoals ik die hen van het rechte pad willen afleiden, en dat oproept hen vooral niet te vriend te houden. In mijn doctoraat noem ik zo’n argumenten ‘immunisatiestrategieën’: interne mechanismen die het geloofssysteem indekken tegen kritiek en weerleggingen. De Koran staat er vol van. Merkwaardig overigens dat dat vers plots wel letterlijk wil zeggen wat het lijkt te zeggen, en de 164 jihad-verzen kennelijk niet. Met die houding zal u de strijd tegen de jihadi’s niet winnen.
Met vriendelijke groet,
Maarten Boudry
Beste briefschrijvers,
Bedankt voor uw antwoorden. Ik vind het een goede zaak dat wij in deze pagina’s openlijk van gedachten konden wisselen over de islam. Dat zou niet overal ter wereld lukken. De bijwijlen bitsige toon (“wild geraas”, “fanatiek,” “salafist”) neem ik erbij. Een verhit debat is beter dan geen debat.
Laat ik me eerst richten tot Dyab Abou Jahjah, die de langste en meest onderbouwde kritiek op mijn open brief schreef. U en ik delen onze bezorgdheid over het salafisme, de voedingsbodem voor de gewelddadige jihad die zich in Syrië en Irak voltrekt. Net zoals ik, pleit u voor een historische en contextuele benadering van de Koran en de Hadith. Daar hebben wij een gedeelde grond.
De ironie van uw stuk is dat u haatproza uit het Oude en Nieuwe Testament citeert om een “radicale atheïst” op betere gedachten te brengen. In mijn oorspronkelijke brief schreef ik echter zelf dat alle monotheïsmen aanknopingspunten bevatten voor geweld, en dat de Torah de steniging voor ongelovigen zoals ik voorschrijft (toch één punt waarop alle heilige boeken het roerend eens zijn). U hoeft een “radicale atheïst” niet te overtuigen van de wreedheid van (andere) heilige boeken, en al zeker niet van hun vrouwonvriendelijkheid, waar mijn brief niet eens over ging.
U noemt mij echter “islamofoob”. Mocht Bert Anciaux zijn absurde wetsvoorstel doorgedrukt hebben, had u me bij deze beschuldigd van een strafbaar misdrijf. De term “islamofobie” is een holle frase, bedacht door de salafisten die u naar eigen zeggen verguist, om religiekritiek de mond te snoeren.
Op naar de kern van de zaak: ben ik veel minder welwillend voor de Koran dan voor de Bijbel? Heilige Boeken blinken uit in tegenstrijdigheden. Iedereen kan er de kers in plukken waarnaar hij op zoek is, en de rest van de fruitmand negeren. Daarom deed ik dat niet in mijn brief. De IS-kalief Abu Bakr Al Baghdadi, met zijn doctoraatstitel in de islamologie aan de universiteit van Baghdad, kan bijvoorbeeld verwijzen naar Soera 8:12 (“Houwt dan in op hun nekken [van de ongelovigen] en houwt hen op al hun vingers”), terwijl een apologeet als u kan verwijzen naar een vers waarin de christenen in leven worden gelaten, en enkel het juk van religieuze apartheid moeten dragen, middels een speciale christentaks (tenzij de onverlaten weigeren, waarna alsnog oorlog).
Met zo’n exegetische kersenpluk schieten we weinig op, zoals Björn Siffer opmerkt. Wanneer we de invloed van een Heilige Tekst willen inschatten, moeten we de kernboodschap en de algemene teneur van het hele boek achterhalen. Waaraan wordt het meest aandacht besteed? Wat is een terloopse passus, en wat wordt uitentreuren en ondubbelzinnig herhaald? In plaats van mijn eigen kersen te plukken, haalde ik in mijn brief een numeriek argument aan: 164 verzen in de Koran roepen op tot jihad , en meer dan 120 verzen – een zeer conservatieve schatting – behandelen de gruwelijke misdaad en verderfelijkheid van de ongelovigen. Dat argument negeert u volkomen, net zoals mijn punt over het letterlijke woord van God (Koran) versus de goddelijke inspiratie (Bijbel).
Dat uitgerekend u als culturele moslim en agnost volhoudt dat gelovigen moeten “terugkeren” naar de Koran en het boek “centraal plaatsen in de theologie”, vind ik verbazingwekkend. Dat u die haatverzen blijft vergoelijken, en zonodig wil bewijzen dat het Nieuwe Testament oorlogszuchtiger is dan de Koran, in weerwil van elke onbevangen lezing, kan ik nog minder bevatten. Wij zijn dan wel ongelovig, maar toch niet ongeletterd?
Ben ik dan een islamofoob, die andere religies ontziet? Misschien kan dit argument u van het tegendeel overtuigen: indien ik mijn stuk 150 jaar geleden had geschreven, in volle Amerikaanse Burgerloog, dan had de titel als volgt kunnen luiden: “Beste gematigde christenen: wie zich op de goddelijke autoriteit van de Bijbel beroept om de slavernij af te wijzen, wacht op het schaakmat door de slavendrijvers”. Zoals de dominee en slavendrijver Richard Fuller het samenvatte in 1845: “Wat God bekrachtigt in het Oude Testament, en toelaat in het Nieuwe Testament, kan geen zonde zijn.” Daar valt, als je de Bijbel als Woord van God opvat, geen speld tussen te krijgen, spijts de nobele intenties van vele christelijke tegenstanders van slavernij. Niet toevallig stonden talloze traktaten tegen slavernij op de verboden Index van het Vaticaan.
Gelukkig nemen de meeste christenen – althans in deze contreien – de Bijbel ondertussen met een grove korrel zout, en zoeken ze de kernboodschap elders, zoals in de Bergrede van Jezus zelf. Doen de meeste moslims dat vandaag ook?
Volgens u neem ik het salafisme als referentiepunt van de islam, terwijl die slechts “een druppel in een oceaan van exegese is”. Maar waarom blijft u zo vaag over die zogenaamde “mainstreamtheologie” die het principe van de abrogatie (naskh) afzweert, waardoor latere haatverzen primeren op eerdere en vredelievende? In het rationalisme van de Mu’tazilieten gebeurt dat inderdaad, en dat juich ik toe, maar u weet dat die wereldwijd slechts een kleine minderheid vormen. Zowel soennieten als sjiieten aanvaarden de abrogatie. Khalid El Jafoufi verwijt mij op zijn website enkel dat ik ze verkeerd toepas, niet dat ze achterhaald is.
Laat ons harde feiten analyseren, in plaats van impressies over de dominantie en relevantie van verschillende stromingen. In 17 van de 23 landen waar de vraag werd voorgelegd, zo blijkt uit een peiling van het gerespecteerde Pew-instituut, beschouwt een meerderheid van moslims de sharia – gebaseerd op de Koran en de Sunnah – als het geopenbaarde woord van God, waaraan niet valt te tornen. De Caïro-verklaring van 1990, ondertekend door 45 moslimlanden, maakt de Mensenrechten ondergeschikt aan die sharia. Dat leidt tot zorgwekkende cijfers: in Egypte bijvoorbeeld verklaart 84% van de moslims zich voorstander van de doodstraf voor afvalligheid. Zou het kunnen dat de letterlijke lezing van die geschriften nog veel wijder verbreid is dan u laat uitschijnen, en dan wij beiden hopen?
Merijn Oudenampsen neemt aanstoot aan mijn aanspreektitel “gematigde moslims”. Daarover heb ik getwijfeld, omdat ze inderdaad bij voorbaat lijkt aan te nemen dat de islam behoefte heeft aan matiging, en dus in zuivere dosis onverteerbaar is. Maar uiteindelijk vond ik geen beter alternatief. Ik wou me richten tot de vreedzame moslims die de democratische rechtstaat aanvaarden, niet de fundamentalisten. Hebt u een betere aanspreektitel, meneer Oudenampsen? “Beste moslim” dekt de lading niet, want ook radicale salafisten en wahabbisten zijn moslims.
Mijn meningsverschil met Merijn Oudenampsen, die me eveneens als een gevaarlijke radicale atheïst beschouwt, berust op één fundamenteel misverstand: er is een hemelsbreed verschil tussen een “pleidooi” voor een haatdragende lezing van de Koran, waar geen haar op mijn hoofd aan denkt, en de waarschuwing dat zo’n haatdragende lezing de facto de meest voor de hand liggende en consistente interpretatie is die zich aan de onbevangen lezer van zo’n boek opdringt. Bijvoorbeeld een kwetsbare jongere die zo’n boek openslaat, op instigatie van een haatprediker op straat.
Natuurlijk juich ik vredelievende interpretaties toe, maar tezelfdertijd moeten we durven erkennen dat het boek zelf zo’n interpretaties enorm bemoeilijkt. Niet elke lezing is even geloofwaardig. Bijvoorbeeld: als de Koran 120 keer zegt dat ongelovigen voor eeuwig zullen branden in de hel, inclusief obscene beschrijvingen van de folteringen die ze zullen ondergaan, dan is de interpretatie dat God gewoon een hartig gesprek met hen zal voeren (misschien het metaforische ‘vuur aan de schenen’?), niet zo waarschijnlijk. Van een Opperwezen mag je toch verwachten dat hij zich min of meer helder kan uitdrukken. Woorden zijn niet weerloos. We kunnen niet verwachten dat iedereen in de voetsporen treedt van Humpty Dumpty, het sprekende ei uit Alice through the Looking Glass, dat stelt dat je woorden eender wat kan laten betekenen, als je ze maar wat extra fooi geeft.
Khalid El Jafoufi, ten slotte, schrijft dat het “vreedzame karakter” van de islam “niet te betwisten valt” en roept op: “ik eis een genuanceerd debat”. Die uitspraak is zoiets als de zinsnede: “ik dwing u vrij te zijn”. Voor een oproep tot zorgvuldige exegese, vind ik uw lezing van mijn brief bedroevend. Nergens heb ik moslims die zich weigeren te distantiëren van IS, op “gelijke voet gezet” met IS-strijders. Hoogstens vind ik dat het van een onbegrijpelijke onwil getuigt. In het dossier in Humo zijn het moslims zelf – ouders van Syrië-strijders – die hun Moslimexecutieve verwijten dat ze veel te lang gedraald heeft om afstand te nemen van het jihadisme.
Voor mensen die hun kind verloren aan een religieuze sekte, kan ik daar alle begrip voor opbrengen. Die duidelijke veroordeling en afstandname moet u niet doen ter wille van atheïsten zoals ik, maar ter wille van uw eigen gemeenschap, die met groeiende argwaan bekeken wordt omdat een radicale minderheid het voor hen verziekt. Een imam als Nordine Taouil begrijpt dat, u kennelijk niet.
Nergens “ontneem” ik moslims het recht om de Koran te interpreteren. Iedereen heeft het recht om eender wat te lezen in een Heilige Tekst. Ik deed een beleefde oproep in het kader van onze gezamenlijke strijd tegen het jihadisme, meer niet. En uiteraard heb ik als atheïst geen angst voor de hel, zoals u zich verbeeldt, hoogstens voor mensen die vinden dat eeuwige foltering een dik verdiende straf is voor atheïsten, zoals een slordige 120 keer staat te lezen in de Koran.
Als klap op de vuurpijl haalt u een Koranvers boven dat de vrome moslim waarschuwt voor ongelovigen zoals ik die hen van het rechte pad willen afleiden, en dat oproept hen vooral niet te vriend te houden. In mijn doctoraat noem ik zo’n argumenten ‘immunisatiestrategieën’: interne mechanismen die het geloofssysteem indekken tegen kritiek en weerleggingen. De Koran staat er vol van. Merkwaardig overigens dat dat vers plots wel letterlijk wil zeggen wat het lijkt te zeggen, en de 164 jihad-verzen kennelijk niet. Met die houding zal u de strijd tegen de jihadi’s niet winnen.
Met vriendelijke groet,
Maarten Boudry