Roze bril, troebele blik

(dS Avond 8 april 2014) 
De optimist ontving weer schouderklopjes in de krant: ‘Optimisten zijn altijd in het voordeel’, aldus psycholoog Charles Cuver. Goedgeluimde lui zijn gezonder en gelukkiger. Een positieve ingesteldheid kan je zelfs van ziekte genezen, zo oreren newage-goeroes.

Alweer een opsteker voor hen die er uitgerekend het minst behoefte aan hebben! Toch wantrouw ik ze, die flukse flierefluiters die zich wentelen in hun eigenwaan, die onbesuisde voluntaristen die menen dat een weg is waar een wil is. Ik ben een koele minnaar van de granieten werkelijkheid, en zij duldt geen overspel. Als er reden is tot optimisme, dan noem ik het geen optimisme. Dan is het gewoon een rationele en weloverwogen vooruitblik.

Psychologen opperen dat optimisme een kunstgreepje is van ons brein om ons te motiveren tot welslagen. Maar waarom die omweg? Waarom zou realiteitszin inzet in de weg staan? Illusies zijn zelden onschuldig. Een onhebbelijkheid van de werkelijkheid is dat ze zich niet plooit naar onze wensen. Optimisme leidt tot roekeloos en zelfdestructief gedrag. Daar zijn talloze voorbeelden van, maar ik beperk me voor de goede orde tot diezelfde krant van vandaag, die hier nu toch voor me ligt.

Een nieuwe campagne tegen hardrijden laat wegpiraten toeschouwer zijn bij hun eigen begrafenis. Schokkend! Maar waarom zijn hardrijders zo hardleers? Eenvoudig: ze wanen zich onkwetsbaar en overschatten zichzelf. Een hardnekkige illusie, al talloze malen vastgesteld: 85 procent van de chauffeurs waant zich beter dan gemiddeld. Dat is statistisch nogal onmogelijk. Met een glaasje op? Moet ook wel lukken! Sms’en achter het stuur? Ach, als je wat behendig en alert bent…

Beursspeculanten die blaken van optimisme lopen sneller met hun kop tegen de muur. Financiële zeepbellen zwellen aan door het onredelijke vertrouwen dat de toekomst ons toelacht. Politieke partijen berekenen de kosten van hun programma in de ijdele veronderstelling dat die rugwind netjes in de zeilen blijft, met alle gevolgen van dien. Ingenieurs weten hoe ijdel optimisme kan zijn door de wet van Hofstadter: ‘Bouwwerken duren altijd langer dan je voorziet, zelfs als je rekening houdt met de wet van Hofstadter.’

Natuurlijk, zal u zeggen, maar je moet grenzen stellen aan je optimisme. Maar hoe trek je die dan? Optimisme is per definitie een illusie. Indien je de grenzen van je illusie kan afbakenen, dan ben je er de facto al van verlost. Hoe hard mag je op het gaspedaal duwen vooraleer je anderen en jezelf in gevaar brengt? Enkel realiteitszin brengt soelaas.

Zelf ben ik ook vatbaar voor optimistische illusies. Autorijden vermijd ik, omdat ik weet dat zo’n soepel suizende bolide me in een roes van onschendbaarheid wiegt. Mijn gemoed verlicht en mijn voet verzwaart. Deadlines schrijf ik doorgaans een dag of twee eerder in mijn agenda, in de hoop dat ik die schriftvervalsing tegen dan vergeten ben. Mijn wekker loopt een onbestemd aantal minuten voor. Een vorm van zelfbewapening tegen de hardnekkige illusie dat ik sneller ben en de wereld meer meewerkt dat het geval is.

Soit, ik moet haast maken, want de klok tikt en eindredacteurs kennen geen genade.

Wat is er mis met de werkelijkheid? Zij is onze trouwste bondgenoot. Wie haar kent, behoedt zich voor illusies en bespaart zich ontgoochelingen. Wie haar door een roze bril bekijkt, is blind voor de aanstormende muur.