Gisteren werd bekend dat het Europees Hof van Justitie een richtlijn nietig verklaarde die operatoren oplegt om telefoongegevens twee jaar te bewaren. Volgens het redactioneel commentaar in De Standaard heeft het Hof ons op de valreep van een ‘totalitaire samenleving’ gered. Collega-filosofe Tinneke Beeckman maakte onlangs in een debat gewag van Stasi-praktijken. De onheilspellende verwijzing naar Orwells 1984 – doemdenken met terugwerkende kracht – is ondertussen zo afgekauwd dat ze klef smaakt. Het retorisch Stalinorgel mag nog wat luider knallen: we zijn allang voorbij 1984. Het is allemaal nog veel érger! (dixit Snowden) Hebben die mensen Orwell wel gelezen?
Die inflatie van termen als ‘totalitarisme’ en ‘fascisme’ is ergerlijk. Wie onder elke steen totalitarisme ontwaart, is weerloos wanneer de bruinhemden echt voor de deur staan.
Waarover gaat het? Werd de auteur van het commentaar deze ochtend uit zijn bed gesleurd en aan de foltertuigen van Room 101 onderworpen om zijn opstandige geest te vermorzelen, zoals de onfortuinlijke Winston in 1984? Bijna, zou je denken.
Gsm-operatoren, zo stelde de gewraakte Europese richtlijn, moeten telefoongegevens tot twee jaar bijhouden, en beschikbaar stellen voor het gerecht op verzoekschrift. Niets van de inhoud van de gesprekken wordt bewaard: enkel het tijdstip, de gesprekspartner en de gps-locatie. Met andere woorden: onze schrandere foon, die prothese van ons brein die we als onze broekzak kennen, is een onooglijk punt in een gigantische dataset van telefoonverkeer.
Baart ons dat nu werkelijk zoveel zorgen? Zijn onze geheimen zo omineus dat louter de notulering van wanneer en met wie we ze hebben gedeeld, ons de stuipen op het lijf jaagt?
Natuurlijk moet er een evenwicht zijn tussen privacy en surveillance, tussen weten en verbergen. De Stasi luisterde gesprekken af van al wie ideologisch uit de pas liep, of daarvan verdacht werd. Totaal ontoelaatbaar. In Oost-Duitsland leefden geen journalisten die ’s morgens in de krant hun eigen overheid de mantel uitveegden. Of het waren eendagsvliegen.
Natuurlijk willen we niet dat onze geheimpjes uitlekken bij de mensen die wel wakker liggen van de soap van ons leven. Mechanismen die verhinderen dat data in de verkeerde handen vallen, zijn beslist nodig.
Maar wie wakker ligt van een tabelletje met metadata, waarin hij tussen miljoenen anderen prijkt, lijdt die niet aan een vorm van narcisme? De gedachte dat de Staatsveiligheid zich bezighoudt met mijn wederwaardigheden, de pekelzonden van mijn privéleven? Dat het gerecht zich onze stiekeme affaires en onfrisse connecties aantrekt, ergens tussen haar klopjachten op pedofiele netwerken en vermiste kinderen door?
In een kop van De Correspondent wordt het de argeloze lezer met klem opgedrongen: “Nee, je hebt wél iets te verbergen.” Van de vrije gedachte gesproken. Het eerste argument is een heerlijke filosofisch doordravertje: mensen die geen privacy hebben, die hebben geen “ik”. Niet alleen leven we allemaal in het verborgene, zoals Roger Vangheluwe, we bestaan bij gratie van het verborgene. Daaruit volgt ondermeer dat de helft van de wereldbevolking, die in de heilige overtuiging leeft dat een opperwezen hun diepste gedachten doorgrondt, eigenlijk geen “ik” heeft. Die bestaan eigenlijk niet. Fijn voor hen. Niet dat ik in zo’n hemels Noord-Korea wil leven. Maar zo’n vaart loopt het heus niet.
Laat ik de daad bij het woord voegen: iedereen die dat wil, kan bij mij op eenvoudig mailverzoek mijn telefoondata opvragen, van een willekeurige maand gedurende de afgelopen twee jaar. Mijn gps-locatie staat er helaas niet bij, maar thans verwijl ik op: 51°02’44.9”N 3°43’36.6”E. Geen zorgen: mijn drugs bestel ik via WhatsApp.