Nee, corona was niet het einde van de globalisering – en dat is maar goed ook

  • Opinie

Het was wellicht de vaakst gehoorde voorspelling bij het prille begin van deze pandemie: het tijdperk van globalisering was voorgoed voorbij. De wereld waarin mensen, goederen en diensten vrijelijk en zorgeloos de wereld rond konden reizen, kwam nooit meer terug. Sommigen betreurden dat en maakten zich grote zorgen om toenemend protectionisme en nationalisme, maar anderen hadden al jaren reikhalzend naar dat einde uitgekeken. Toen de financiële geograaf Ewald Engelen en oud-Kamerlid Marianne Thieme in februari 2020 in NRC schreven dat corona het „einde aankondigt van de globalisering”, waren ze daar beslist niet rouwig om: „Dat epidemieën pandemieën worden, komt door de globalisering”. Dat beaamde ook Denker des Vaderlands Paul van Tongeren onlangs in de Volkskrant: dat we voortdurend van alles „heen en weer slepen over de wereld”, is de goden verzoeken.

Globalisering maakte ons volgens de critici ook minder weerbaar tegen rampspoed. „Het coronavirus heeft de mondiale bevoorradingsketens als risico ontmaskerd”, schreef Rutger van der Hoeven in De Groene Amsterdammer. Lange en complexe productieketens zijn bij uitstek kwetsbaar wanneer fabrieken plots dichtgaan vanwege besmettingen en wanneer landsgrenzen zich sluiten. Doordat we de productie van mondmaskers en ander medisch materiaal hadden uitbesteed aan China, kampten we plots met acute schaarste. En door onze wijdvertakte handelsnetwerken en financiële markten schoot de armoede overal ter wereld de hoogte in, zelfs waar het virus nog geen voet aan grond had gekregen. De remedie van de critici? Minder vlieg- en vrachtverkeer, minder complexe bevoorradingsketens, meer zelfbedruiping. En wat voedsel en andere levensnoodzakelijke middelen betreft: eigen kweek eerst.

Nu het stof wat is neergedwarreld, krijgen we een beter zicht op de wereld post-corona. Het virus is nog steeds niet helemaal verslagen, maar inmiddels is duidelijk dat er van dat einde van de globalisering weinig terechtkomt. Economen onderzochten de impact van de pandemie op de Europese economie en vonden geen bewijzen voor een vertraging of terugschroeving van de globalisering. Appetijt voor ‘reshoring’ was er nauwelijks, en de handel in zogenaamde halffabricaten (onderdelen en tussenproducten) herstelde zich zelfs sneller dan de totale handel. Na een kortstondige verstoring zijn de wereldwijde toeleveringsketens weer even duizelingwekkend complex als tevoren. En de consumenten? Zodra ze de geringste kans krijgen, springen die weer op het vliegtuig naar Venetië of Ibiza, kopen ze weer massaal spullen bij Amazon of H&M, en gebruiken ze elektronica van Apple of Huawei die in Chinese fabrieken werden vervaardigd.

Niet dat er helemaal niets is veranderd. Dankzij het virus zijn video-conferenties en thuiswerken wellicht definitief doorgebroken. In de academische wereld – waar ik zelf werk – reisden we vroeger om de haverklap de wereld rond voor een praatje of meeting van 20 minuten. Die tijd komt wellicht nooit terug, en dat is maar goed ook. Er zijn ook geopolitieke redenen om de oprukkende globalisering hier en daar terug te schroeven. Zo nemen westerse landen enkele gevoelige sectoren, zoals 5G-netwerken of kerncentrales, terug in eigen handen omdat we onze handelspartners (lees: China) niet vertrouwen. Wie echter op een heuse de-globalisering hoopte, is een teleurstelling rijker.

Toch zou het einde van die verguisde globalisering veel erger zijn dan de schadelijke neveneffecten ervan (die er wel degelijk zijn). Eerst en vooral: nee, deze pandemie is niet de schuld van globalisering, tenzij je dat begrip zo ruim opvat dat het zinledig wordt. In de Middeleeuwen had men geen vliegtuigen, vrachtschepen, autosnelwegen of hogesnelheidstreinen, maar de builenpest reisde toch lustig de hele wereld rond, op het gezapige tempo van een kilometertje of twee per dag, en roeide onderweg een derde van de Europese bevolking uit. Zelfs indien we de globalisering zouden terugschroeven tot het niveau van de Middeleeuwen – wat geen zinnig mens wil – dan zouden we nog steeds niet van pandemieën verlost zijn.

En hoe zit met de roep om ‘reshoring’ en zelfbedruiping? De critici hebben gelijk dat globalisering ons afhankelijk maakt van anderen, maar afhankelijk zijn van jezelf is nog veel gevaarlijker. Tijdens deze crisis bleek juist hoe ontzettend robuust en geolied onze handelsnetwerken zijn, ondanks de enorme economische schokgolven, zeker in welvarende landen als België en Nederland. De bevoorradingszekerheid van voedsel en andere essentiële producten kwam op geen enkel moment in het gedrang, en in onze winkelrekken was het hard zoeken naar één van de duizenden producten die niét beschikbaar waren. Dat de garnalen tijdelijk duurder waren omdat de pelstations in Marokko buiten dienst lagen, gold zelfs als nieuwswaardig.

Helemaal zelfvoorzienend is geen goed plan

De bevoorrading van levensreddend medisch materiaal, zoals mondmaskers en beschermingskledij, kwam wél in het gedrang, en daar kunnen we iets van leren. Toch zou het ook hier een onzalig idee zijn om alles maar weer op eigen bodem te produceren. Om mondmaskers te maken, heb je bijvoorbeeld toelevering nodig van gespecialiseerde materialen zoals smeltgeblazen stof, waarvoor je weer ingewikkelde machines nodig hebt. Moeten we die machines dan ook zelf in elkaar steken, om helemaal zelfvoorzienend te zijn? Maar wat als de volgende grote crisis een overstroming of terreuraanslag is, of gewoon een andere ziektekiem die zich niet langs de luchtwegen verspreidt? Dan staan we daar mooi te blinken met onze dure mondmaskermachines.

End of globalisation post COVID-19 – and the rise of self-sufficient cities

Crisisbestendigheid betekent niet dat je alles zélf moet maken, wel dat je voldoende voorraden aanlegt voor het geval dát, en dat je niet blindelings vertrouwt op één flessenhals in de productieketen, of op één autoritaire en onberekenbare eenpartijstaat als China. Landen zoals Finland kampten nooit met maskerschaarste, niet omdat ze zelf maskers maakten, maar omdat ze een paar mega-magazijnen op voorraad hadden om de tijdelijke noodtoestand te overbruggen. In een geglobaliseerde markt is schaarste altijd tijdelijk. In luttele weken werd de mondiale mondmaskerproductie vertienvoudigd en was er weer genoeg voor iedereen. En vandaag komen onze mondmaskers gewoon weer uit Azië, of wat had u gedacht?

De wereldwijde integratie van goederen, spullen en mensen heeft diepe en structurele oorzaken die al meerdere eeuwen aan de gang zijn, en die een omhooggevallen virus niet zomaar zal terugschroeven. Ook de financiële crisis van 2008 luidde volgens velen het einde in van de globalisering, maar dat bleek eveneens voorbarig. De spectaculaire welvaartstoename, wereldwijd, van de afgelopen eeuw danken we in belangrijke mate aan wat economen ‘comparatief voordeel’ noemen: als elk land produceert waar het in uitblinkt, en vervolgens met andere landen ruilt, wint iedereen. Natuurlijk zijn er relatieve winnaars en verliezers bij deze globalisering, zoals de econoom Branko Milanovic en anderen aantoonden: met name arbeiders in rijke landen zagen hun fabrieken en banen verdwijnen naar lagelonenlanden, waardoor ze zelf in de kou bleven staan. De afgelopen twee decennia hebben we te weinig aandacht gehad voor deze verliezers, waardoor we tegenbewegingen kregen zoals Brexit, de verkiezing van Donald Trump en de opkomst van nationalisme en populisme.

Maar dat wil niet zeggen dat globalisering zelf een slechte zaak is, wel dat we haar beter in banen moeten leiden. De geschiedenis bewijst dat zelfvoorziening bijna altijd gelijk staat aan collectieve armoede, en wederzijdse afhankelijkheid aan welvaart en voorspoed. Bovendien leidden nationalisme en protectionisme in het verleden vaak tot geopolitieke conflicten en oorlog. De wereldorde die werd opgericht na de Tweede Wereldoorlog, met internationale samenwerkingsverbanden als de Verenigde Naties, de WHO en de Wereldbank, doorbrak dat nationalistische nulsomdenken en bracht ons zeven decennia van vrede. Zoals de politieke journalist Fareed Zakaria schrijft in zijn boek Ten Lessons for a Post-Pandemic World: „Het is nu modieus om ‘globalisering’ te bashen, zonder stil te staan bij de kosten van het alternatief.”

Zelfs voor wat betreft milieu en klimaat zijn de alternatieven voor globalisering vaak schadelijker: bekijk je de totale uitstoot van broeikasgassen van verschillende soorten voedsel, dan neemt transport slechts zes procent voor zijn rekening, bij rundvlees zelfs maar 0,5 procent. De rest komt van de voedselproductie zelf: landgebruik, tractoren, irrigatie, bemesting. Koop je boontjes uit Kenia of tomaten uit Spanje, dan wordt de extra uitstoot door transport ruimschoots gecompenseerd door de besparing op andere vlakken: meer opbrengst per hectare, dus minder CO2-uitstoot. Wát er op je bord ligt, is veel belangrijker dan waar het vandaan komt.

Samen de vijand bestrijden

Nee, deze pandemie betekent niet het einde van de globalisering, en dat is maar goed ook. Als we het virus binnenkort klein krijgen, zal dat mede dankzij globalisering zijn. Onze voorouders in de Middeleeuwen wisselden volop ziektekiemen uit, maar nauwelijks slimme ideeën en uitvindingen, waardoor ze geen schijn van kans hadden tegen de pestbacterie. Vandaag weten we wél wie onze vijand is en kunnen we hem samen bestrijden.

Volgt u even het traject mee van het mRNA-vaccin van BioNTech/Pfizer? Binnen enkele weken na de uitbraak (op 10 januari 2020) deelden Chinese wetenschappers het volledig genoom van Sars-CoV-2, tot op de laatste letter. Vanaf dan gingen onderzoeker over de hele wereld aan honderden universiteiten en onderzoeksinstellingen koortsachtig op zoek naar vaccins en geneesmiddelen. De technologie voor de mRNA-boodschapper werd ontwikkeld door een Hongaarse immigrante uit de Verenigde Staten (Katalin Karikó), voortbouwend op het werk van duizenden andere genetici en biologen uit tientallen landen. Een koppel van Turkse migranten in Duitsland ging met haar vondst aan de slag om een gloednieuw mRNA-vaccin tegen het coronavirus te ontwerpen (Ugur Sahin en Özlem Türeci). Hun bedrijf, BioNTech, sloeg vervolgens de handen in elkaar met een farmaceutische multinational (Pfizer) met zetel in New York, geleid door een Grieks-Joodse veearts en émigré (Albert Bourla), die losjes twee miljard euro op tafel kon leggen om de vaccins te testen, produceren en verdelen, dankzij internationale kapitaalmarkten.

De lipide nanodeeltjes waar de mRNA-code in verwikkeld zit – ‘vetbolletjes’ in de volksmond – worden gemaakt door een Canadees bedrijf (Acuitas). En dan zwijg ik nog over de leveranciers van glazen flacons, droogijs, adjuvantia, en tientallen andere onderdelen. Of de gekoelde levering en distributie, die wordt voorzien door een complexe ‘koude keten’ van bedrijven als UPS, Lufthansa, FedEx en het Nederlandse KLM, in een duizelingwekkend complex netwerk van internationale handelsstromen.

Enige probleem: de ontwikkeling van vaccins is dan wel een wetenschappelijk triomf, de verdeling ervan getuigt van ernstig moreel falen. Terwijl we in rijke landen al volop derde booster-shots kregen, heeft de overgrote meerderheid van mensen in Afrika nog steeds geen eerste prik gezien. Farmaceutische bedrijven schermen hun eigen technologie af, rijke landen willen de octrooien van ‘hun’ industrie niet prijsgeven. Ondanks holle beloftes aan arme landen denken ze alleen aan hun kortzichtig eigenbelang, waardoor we risico blijven lopen op steeds nieuwe en gevaarlijker varianten. Want je kunt grenzen opwerpen voor vaccins, maar niet voor virussen. De oplossing? De wereld heeft juist méér globalisering nodig, niet minder.

(NRC, 19 februari 2022)