De laatste dagen ontving ik verschillende petities over vrije meningsuiting, geïnspireerd op de open brief in Harper Magazine over het gevaar van cancel culture. Met de Harper-brief was ik het volmondig eens, en indien ze het mij gevraagd hadden – maar ik ben geen beroemde schrijver – had ik er meteen mijn naam onder gezet, maar deze nieuwe (Nederlandstalige) petities heb ik uiteindelijk niet mee ondertekend.
Wat was dan het probleem met die brieven? Vooral dat ze ofwel te vaag waren, ofwel te slordig en te weinig onderbouwd, of gewoon te weinig meerwaarde boden. Net omdat iederéén in ons publieke debat lippendienst bewijst aan de “vrije meningsuiting” (zelfs de beknotters ervan), is het makkelijk om in vage platitudes te vervallen die weinig bijdragen aan de discussie. En als je geen concrete voorbeelden noemt van schendingen van meningsvrijheid, lijkt het alsof je tegen windmolens vecht en jezelf aanstelt (“We worden monddood gemaakt!”). In één van die brieven staat bijvoorbeeld het volgende:
“Maar in de marge van bepaalde protestbewegingen, hoe legitiem ook, ontwikkelen zich vormen van intolerantie die neigen naar claims op morele suprematie, bekend als wokeness. Kritische reflectie en tegenspraak worden niet meer geaccepteerd, humor en satire worden problematisch. Taal en woordgebruik zijn permanent onderhevig aan correctie, er tekent zich een cultuur af van de uitzuivering die mensen en groepen stigmatiseert of uitsluit.”
Maar het “problematiseren”, “niet accepteren” of zelfs “stigmatiseren” van meningen is helemaal geen inbreuk op het vrije woord, maar is in tegendeel zélf een vorm van meningsuiting. (Ironisch trouwens dat deze brief zelf het gekende woke-jargon hanteert.) Neem dat “marginaliseren” van meningen. Iedereen heeft het recht om zijn mening publiek te verkondigen, maar niet om ermee in pakweg een landelijk dagblad te prijken. Een krant geniet ook de vrijheid om opinies te weren. En morele vooruitgang gebeurt vaak door het “stigmatiseren” (verwerpen, veroordelen, ontkrachten) van meningen, zonder ze daarom te verbieden.
De Harper-brief noemde evenmin namen, maar verwees wel naar concrete situaties die een stuk verder gingen dan de loutere “marginalisering” of stigmatisering” van meningen, zoals het ontslag door een werkgever ten gevolge van mob justice op Twitter, of het deplatformen van sprekers aan universiteiten. Iedereen die het nieuws de afgelopen tijd gevolgd heeft, weet waarover het ging (bv. het ontslag van James Bennet bij New York Times, het ontslag van James Damore bij Google, de open brief aan de Linguistic Society of America die sancties eiste tegen Steven Pinker).
Een zinsnede als “tegenspraak wordt niet geaccepteerd ” daarentegen is verschrikkelijk vaag. Wat houdt dat in? Gewoon iemand tegenspreken (OK), of uitschelden en demoniseren (nog steeds OK), of zijn werkgever onder druk zetten om hem tot ontslag te dwingen (niet OK)? Slechts het derde is is een voorbeeld van cancel culture die de vrije meningsuiting fnuikt, zeker als het aan universiteiten gebeurt. Natuurlijk ben ik ook een vurige voorstander van vrije meningsuiting, en natuurlijk steun ik de geest van deze brieven, maar precies omdat het zo’n belangrijk thema is, kan je je geen slordigheden permitteren. De petities die ik ontving vormden geen meerwaarde tegenover de Harper-brief, en waren er eerder een slap afkooksel ervan, soms opgesteld door figuren (zoals Johan Sanctorum) die ik zelf geen seconde zou vertrouwen als het aankomt op de bescherming van het vrije woord. Daarom heb ik niet getekend.