We kunnen niet langer zonder planetaire parasols

(Fictief opiniestuk uit 2059. In de zomerserie ‘Opinie uit de toekomst’ van NRC maken opiniemakers een sprong voorwaarts in de tijd. Waar kunnen we ons, met betrekking tot actuele kwesties, op voorbereiden? Welk opiniestuk zouden we kunnen lezen in het jaar 2030, 2050 of 2075? Het opiniestuk op deze pagina is dus fictie, maar gebaseerd op de werkelijkheid van vandaag.)

Volgende week is het precies tien jaar geleden dat het licht van onze zon voor het eerst werd gedimd. Achteraf gezien was zonnebeheer (solar management) gewoon onontkoombaar om het klimaatprobleem aan te pakken. Meer dan vijftig jaar geleden al opperden wetenschappers om aerosols in de stratosfeer te sproeien: die zouden het zonlicht tijdelijk buitenhouden, bij wijze van afkoelbeurt voor onze planeet.

Maar de generatie van onze grootouders huiverde nog van zonnebeheer. Velen geloofden nog in emissiereductie als remedie voor klimaatopwarming. Het besef dat uitstoot cumulatief werkt, drong verbazend traag door. De klimaatstrategieën waarvoor zij aanvankelijk kozen – hernieuwbare energiebronnen, koolstoftaks en bezuiniging – bleken niet meer dan druppels op een steeds hetere plaat. Bovendien namen enorme zonne- en windparken steeds grotere oppervlakten in beslag, waardoor ze al snel het VN-programma van de Grote Herbebossing frustreerden dat vanaf 2024 werd uitgerold.

Rond 2040, toen de kaap van de 2 graden opwarming werd gerond, namen de technologieën voor koolstofcaptatie eindelijk een vaart. In de Sahara en op het Arabische schiereiland werden enorme koolstofboerderijen gebouwd, die op kunstmatig wijze tonnen CO2 uit de lucht filterden. De miljarden nieuwe bomen van de Grote Herbebossing droegen ook elk hun steentje bij. Maar de concentratie van CO2 was inmiddels opgeklommen tot 500 deeltjes per miljoen deeltjes, het zou nog jaren duren om dat terug naar beneden te krijgen. In afwachting daarvan zouden (sub)-tropische regio’s nog decennia lang gebukt gaan onder extreme hitte. De massale toename van airconditioning en andere koelingssystemen moesten die effecten temperen, maar zorgden tegelijkertijd op hun beurt voor een exploderend energieverbruik. (Gelukkig gebruikten koelsystemen niet langer de vermaledijde fluorkoolwaterstoffen, een krachtig broeikasgas dat rond 2030 helemaal was uitgefaseerd.)

In 2048 besloot een coalitie van tropische en subtropische landen, onder aanvoering van India en Indonesië, om met zonnebeheer te beginnen. Wetenschappers ontwikkelden een mix van aerosols (voornamelijk zwavel en aluminium) om de stratosfeer mee te besproeien, met de bedoeling om ongeveer 1,5 procent van het zonlicht te weerkaatsen. In eerste instantie ontstond er groot protest in vooral noordelijke landen, maar die hadden natuurlijk makkelijk praten. Behalve een lichte stijging van de zeespiegel en wat klimaatmigratie, hadden zij nog relatief weinig te verduren van het opwarmende klimaat.

Voor sommige landen, zoals Canada en Rusland, pakte de klimaatopwarming zelfs gunstig uit, voornamelijk in de landbouw. De ijsvrije noordpool namen ze er dankbaar bij. Zij vreesden dat zonnebeheer hun vruchtbare landbouwgronden zou vernietigen, en het arctische klimaat zou terugbrengen dat ze tot de 20e eeuw hadden gekend.

De zonnecoalitie wierp tegen dat de noordelijke landen zelf maar sneller de technologieën hadden moeten ontwikkelen om klimaatopwarming te temperen, zoals thoriumcentrales, koolstofcaptatie en batterij-opslag. Daar hadden ze gedurende een halve eeuw (laat ons zeggen tussen 1990 en 2040), toen ze nog veel rijker en welvarender waren dan de rest van de wereld, ook alle gelegenheid toe. Helaas staarden de noordelijke landen te lang naar hun eigen navel: de eigen uitstoot een beetje temperen, maar ondertussen de ogen afwenden van de enorme economische groei en exploderende energiebehoeften in de rest van de wereld.

De zonnecoalitie vertegenwoordigde bijna de helft van de wereldbevolking, alsook de drie grootste democratieën ter wereld (India, China en Indonesië). Daar kon zelfs het Verenigde Europa, met haar miljard bewoners, niet tegenop.

En dus stegen op 1 maart 2049 de eerste onbemande vliegtuigen op vanuit Xi Jinping Airport, om tonnen zwavel en aluminium in de stratosfeer te lozen. Zoals voorspeld, zorgde die kunstmatige parasol voor een snelle en gevoelige daling van de mondiale temperatuur. Natuurlijk waren er ook belangrijke neveneffecten, zoals de aantasting van de ozonlaag op sommige plaatsen, de terugkeer van zure regen, en de vrij abrupte verandering van neerslagpatronen in Zuidoost Azië en Noord-Amerika. Bovendien was er nog geen oplossing gevonden voor het probleem van oceaanverzuring, die rechtstreeks door het CO2-gehalte wordt veroorzaakt.

Sommige anti-zonnebeheer activisten beweren nu dat het eigenlijk wel meevalt met die klimaatopwarming, en dat we beter zouden terugkeren naar de tijd zonder planetaire parasol. Dat is ironisch, want tot tien jaar geleden predikten ze nog bijna het einde van de wereld. Maar abrupt stoppen met zonnebeheer zou roekeloos zijn, want dan schiet de temperatuur plots de hoogte in, met alle gevolgen van dien. Eerst moeten we het CO2-gehalte terugbrengen tot een aanvaardbaar peil, waarna we geleidelijk – en met gelijke tred – de ladingen aerosols in onze stratosfeer kunnen afbouwen. Waar we precies zullen landen, is nog niet duidelijk. Bijna niemand wil helemaal terugkeren naar 280 deeltjes per miljoen, het pre-industriële niveau, want de mensheid heeft inmiddels ook de voordelen leren kennen van een warmere planeet. Veel landen hebben zich nu al aangepast aan de mildere winters en hete zomers. Is 350 deeltjes CO2 per miljoen een wenselijk streefdoel (het niveau rond 2000), of eerder 400 deeltjes (het niveau rond 2020)? De onderhandelingen daarover beloven pittig te worden.

(Dit stuk is geïnspireerd op een gedachte-experiment met geo-engineering van Jonathan Symons in zijn boek Ecomodernism: Technology, Politics and the Climate Crisis)

(NRC, 3 augustus 2019)