Twee weken beleefde Vlaanderen opnieuw een ‘zwarte zondag’ – de laatste was alweer een tijdje geleden. Voor het geval u onze roemruchte traditie niet kent: een zwarte zondag is een verkiezingsdag waarop het extreem-rechtse Vlaams Belang (voorheen Vlaams Blok) met grote winst gaat lopen en de traditionele partijen zware klappen krijgen. De eerste zwarte zondag vond plaats in 1991, toen het Vlaams Blok vanuit het niets tien extra zetels in het parlement veroverde en de grootste werd in Antwerpen. Daarna volgden nog pikzwartere zondagen in 2000 en 2004, toen het herdoopte Vlaams Belang (na een veroordeling voor racisme) bij de Vlaamse verkiezingen meer dan 24 procent van de stemmen binnenrijfde. En dus ook twee weken geleden.
Kenmerkend voor zwarte zondagen is dat zij die er hun grootste afschuw over uitspreken, de belangrijkste reden vormen waarom de traditie zich blijft verderzetten. In 1989 overtuigde de progressieve politicus Jos Geysels de andere partijen om samen een ‘cordon sanitaire’ op te richten, een hygiënische schutskring die de partij voor altijd van de macht zou uitsluiten. Het leverde het Vlaams Blok een zorgvuldig gecultiveerde slachtofferrol op. Welk beter geschenk voor een anti-establishmentpartij dan een collectieve samenzwering van het voltallige establishment tegen haar? De kiezer die zijn middelvinger wilde opsteken in het stemhokje wist sindsdien welk bolletje hij moest kleuren.
Veel schadelijker echter was de intellectuele schutskring rond alles wat met het Vlaams Blok te maken had. Niet alleen de partij zelf werd onaanraakbaar, ook de thema’s die ze electoraal uitbuitte. Van oudsher luidde de politieke wijsheid: laten we zwijgen over de problemen rond migratie en islam, anders ‘spelen we het Vlaams Blok in de kaart’.
Met die onzalige strategie werd het migratie-speelveld door zowat iedereen verlaten, zodat het Vlaams Blok vrij spel kreeg. Hoe harder de rest zweeg, hoe geloofwaardiger het Blok zich kon opwerpen als ‘de enige’ die de bezorgde burgers ernstig nam.
Die zwijgplicht over migratie is vandaag de dag grotendeels doorbroken, maar het is hemeltergend dat dezelfde logica van ‘het in de kaart spelen’ opnieuw de kranten vult, deze keer in een nieuw jasje. De andere partijen zouden de weg hebben geëffend voor het Vlaams Belang, door zelf hardere taal te spreken over migratie en islam. Ze hebben de zwartzakken ‘naar de mond gepraat’, hun ideeën ‘gemainstreamd’, hun recepten ‘overgenomen’. De achterliggende gedachte is dat, als je een eind opschuift in de richting van een radicale partij, die partij daar steeds van zal profiteren, omdat mensen nu eenmaal ‘het origineel boven de kopie’ verkiezen.
Het klinkt aannemelijk, maar de redenering slaat nergens op. Als je een rechts-radicale partij klein wil krijgen, moet je zelf een sterk verhaal ontwikkelen over de thema’s die zij electoraal uitbuit, in plaats van bang te zijn van je eigen schaduw. Dat is precies wat de sociaal-democrate Mette Frederiksen deze week in Denemarken presteerde. Haar partij won glansrijk de verkiezingen en vermorzelde de rechts-populistische Volkspartij dankzij haar strengere migratiekoers. Frederiksen liet zich niet intimideren door de beschuldigingen (ook daar) dat ze populistisch rechts ‘achternaliep’ en hen daarmee groter zou maken.
De waarheid is dat we in Vlaanderen weer een zwarte zondag meemaakten ondanks en niet dankzij de hardere standpunten van de andere centrum-rechtse partijen (N-VA en Open VLD). Politieke geleerden die morele druk uitoefenen op andere partijen om vooral niet over de thema’s van radicaal rechts te spreken, planten nu al de zaadjes voor de volgende zwarte zondag.
De zorgen over migratie en islam (terecht of niet) zullen niet vanzelf overwaaien. Een terugkeer naar de wegkijkpolitiek waarmee het Vlaams Blok groot werd, is zowat het allerdomste wat je kan doen, en dat geldt ook elders in Europa. Hardnekkige racisten zal je nooit overtuigen, maar bange burgers wel. Als je zwarte zondagen wil vermijden, ontneem hen dan de redenen om zwart te stemmen.
(NRC, 8 juni 2019)