Laat u zich vooral niet imponeren door de pessimist – het gaat steeds beter met de wereld

De meeste mensen hebben geen idee hoe goed het gaat met de wereld. De Zweedse statisticus Hans Rosling legde een reeks eenvoudige quizvragen voor aan burgers over de hele wereld. Bijvoorbeeld: bedraagt de mondiale levensverwachting vandaag (a) vijftig, (b) zestig of (c) zeventig jaar? Is de wereldwijde armoede de laatste twintig jaar (a) gehalveerd, (b) ongeveer gelijk gebleven of (c) verdubbeld? Niet alleen bakten mensen uit alle landen en uit alle geledingen van de maatschappij helemaal niets van zijn quiz, maar Rosling stelde vast dat wij de wereld stelselmatig grauwer en onheilspellender voorstelden dan zij in werkelijkheid is (de juiste antwoorden zijn c en a). Des te gekker als je bedenkt dat wij in ons persoonlijke leven juist onverbeterlijke optimisten zijn. Ieder van ons gelooft dat we lang en gezond zullen leven, dat ongeneeslijke ziekten enkel andere mensen zullen treffen, en dat onze kinderen geweldig slim, getalenteerd en knap zijn. De socioloog Paul Schnabel vat die paradox als volgt samen: ‘Met mij gaat het goed, met ons gaat het slecht’.
Waarom geloven zoveel mensen dat het bergaf gaat met de wereld, terwijl het nog nooit zo goed ging? Een deel van de verklaring vloeit voort uit de manier waarop ons brein informatie verwerkt. In mijn boek Waarom de wereld niet naar de knoppen gaat beschrijf ik drie wetten voor de zeer brede aanwezigheid van pessimisme en doemdenken. De eerste is de wet van de onzichtbaarheid van vooruitgang. Slecht nieuws springt gewoon veel sneller in het oog dan goed nieuws. De meeste vormen van vooruitgang, zoals armoededaling en stijgende levensverwachting, verlopen langzaam en geruisloos, terwijl achteruitgang in één klap gaat en onmiddellijk opvalt. Een tsunami dendert in enkele minuten over het land, de wederopbouw neemt maanden in beslag. De beurs crasht in luttele minuten, maar klimt pas na maanden uit het dal. Om te zien wat er goed gaat in de wereld, moet je naarstige cijferaars en statistici aan het werk zetten. Om te zien wat er slecht gaat, hoef je alleen maar de tv aan te zetten.
De tweede wet is de wet van de snelheid van slecht nieuws. De Britse schrijver Douglas Adams schreef ooit dat niets sneller reist dan het licht, behalve slecht nieuws. Hoe goed het ook gaat met de wereld, het slechte nieuws waarover wel nog te berichten valt, reist snel genoeg om elke dag tijdig kranten over de hele wereld te vullen. Vroeger werd er veel meer gemoord, verkracht en geplunderd dan nu, maar mensen kwamen dit meestal niet te weten, tenzij het om de hoek gebeurde. Onze leefwereld leek een stuk veiliger, gewoon omdat ze een stuk kleiner was. Als een terrorist of een tsunami aan de andere kant van de wereld nu dood en vernieling zaait, staat het binnen tien minuten op Twitter en kunnen we een halfuur later naar een speciale uitzending van CNN kijken, met beelden van dood en ellende erbij.
De derde wet is de wet van behoud van gezeik. Hoe goed het ook gaat met de wereld, er zal altijd evenveel geklaagd worden. De hoeveelheid gezeik blijft dus altijd ongeveer constant. Dat heeft te maken met een psychologisch mechanisme dat sociologen ‘normatieve ophoging’ noemen. Naarmate we meer gewend raken aan de zegeningen van de moderne tijd, krikken we onze standaarden steeds verder op. En we worden ook steeds gevoeliger voor misstanden. Alles went uiteindelijk, ook vrede en vrijheid en welvaart.

Diepzinnig en slim
Met deze verklaringen schiet je al een eind op om uit te leggen waarom zoveel mensen geloven dat het bergaf gaat met de wereld. Toch is er volgens mij meer in het spel. Dat ging ik gaandeweg vermoeden toen ik enkele jaren geleden over vooruitgang begon te schrijven. Het viel me op hoe graag mensen luisteren naar iemand die verkondigt dat de wereld naar de knoppen gaat, en hoe hardnekkig sommigen volharden in hun zwartgallig wereldbeeld, zelfs nadat je hen hebt gewezen op objectieve data van betrouwbare instellingen als de Verenigde Naties of de Wereldbank. Tegen het pessimisme van sommigen, zo lijkt het wel, is geen cijferberg opgewassen. De econoom Deirdre McCloskey schreef: ‘Om redenen die ik nooit heb begrepen, horen mensen graag dat de wereld naar de verdoemenis gaat, en reageren ze lichtgeraakt en neerbuigend wanneer een idiote optimist hun pret verstoort.’
Hier is een verklaring voor dit verschijnsel. Iemand die klaagt over zijn persoonlijk leven wordt als een zeurpiet gezien, maar iemand die kankert over de hele samenleving wordt diepzinnig en slim bevonden. De filosoof John Stuart Mill zei ooit: ‘Ik heb gemerkt dat niet de persoon die hoopt wanneer anderen wanhopen, maar de persoon die wanhoopt wanneer anderen hopen, door een grote groep mensen wordt bewonderd als een wijs man.’ Iemand die verkondigt dat we met z’n allen aan de rand van de afgrond staan, of dat onze maatschappij langzaam uiteen wordt gereten, komt een stuk slimmer over dan iemand die zegt dat het best goed gaat. Die laatste lijkt algauw een naïeveling, een zorgeloze flierefluiter die stekeblind blijft voor de gevaren die aan de horizon opdoemen. Een optimist lijkt iemand met een gebrek aan kritisch denkvermogen, of met een nogal doorzichtig verkooppraatje. De historicus Philipp Blom stelde dat onlangs vrij expliciet in een interview in De Morgen: ‘Alleen dommeriken zijn vandaag optimistisch.’
De verklaring voor die zucht naar pessimisme heeft evolutionaire wortels. Onze voorouders leefden in een bijzonder gevaarlijke omgeving. Daarbij gold dat negatieve gebeurtenissen een veel grotere impact hadden op hun evolutionaire succes dan positieve gebeurtenissen. Overleven is een blijvende uitdaging, maar om dood te gaan volstaat één seconde van onoplettendheid, dwaasheid of brute pech. Daarom heeft ons brein een bijzondere fascinatie voor onzichtbare gevaren en mogelijke rampscenario’s, en hangen we aan de lippen van wie dergelijke doembeelden verkondigt. Nu lijkt het goed te gaan, maar wee ons, want straks valt de hemel op ons hoofd.
De groep mensen die het liefst slim wil zijn, en die door anderen slim worden bevonden, zijn intellectuelen. Echte intellectuelen zijn pessimisten. Een intellectueel behoort immers ‘kritisch’ te zijn over zijn tijdperk, hij moet ‘pijnlijke waarheden’ blootleggen en zijn tijdgenoten ‘een spiegel voorhouden’. Wie zegt dat het best goed gaat met zijn tijdperk, is niet bijster intellectueel. De historicus Arthur Herman schreef een geschiedenis van het ondergangsdenken in zijn boek The Idea of Decline in Western History. De grootste coryfeeën van het westerse denken passeren bij Herman de revue: Nietzsche, Freud, Sartre, Foucault, Adorno, Said, Heidegger, Chomsky. Bij elke stap voorwaarts die we als mensheid hebben gezet, zo lijkt het wel, stonden er drommen intellectuelen klaar om te verkondigen dat het zienderogen bergaf ging. Sommigen sabelden de moderne mens neer als een leeghoofdig en zielloos wezen, vervreemd en afgestompt door moderne technologie. Anderen foeterden tegen het kapitalisme, dat harmonieuze gemeenschappen ontwrichtte en oude sociale hiërarchieën uiteenreet. Liberale opvattingen over huwelijk en seksualiteit verstoorden de eeuwenoude morele orde. Door globalisering vond een schadelijke en onhygiënische vermenging plaats van rassen en volkeren. Nog een andere groep intellectuelen bekende zich tot de ‘Wacht maar’-school. Nu leek het goed te gaan, maar wacht maar: de ondergang was nabij. Het kapitalisme zou ineenstorten, het decadente Avondland zou ten onder gaan, de bevolkingsgroei zou exploderen in massale hongersnood en oorlog.

Feiten en cijfers
Ook vandaag verkondigen vele intellectuelen dat het zienderogen bergaf gaat met de wereld. In de documentaire Onbehagen zegt Bas Heijne dat de breuklijnen in onze samenleving ‘overal groter en dieper’ worden: het sociale vertrouwen is verdwenen, racisme en onverdraagzaamheid rukken op, de democratie lijkt op de terugtocht, mensen blijven angstig en onzeker achter. Ter rechterzijde zien we hetzelfde. Thierry Baudet behaalde een klinkende verkiezingsoverwinning door de ‘zelfhaat’ van groene doemprofeten te hekelen, maar inmiddels grossiert hij zelf wel in doempraatjes over de nakende ‘omvolking’ en de ondergang van het boreale Avondland. De helft van zijn publiek snapt niets van zijn pedante retoriek over de klapwiekende uil van Minerva en de ‘opstandingsgedachte’ als ‘metafysische grondslag’ van de westerse beschaving, maar ze hangen wel allemaal aan zijn lippen. Want iemand die de ondergang voorvoelt, moet de zaken wel erg scherp zien. En vanzelfsprekend grijpen linkse doemprofeten de verkiezing van Thierry op hun beurt aan om te donderen dat het einde stilaan nabij is.
In het oververhitte debat over de islam zien de twee stromingen onder de doemprofeten elkaar als existentiële bedreiging. Aan de ene kant heb je omvolkingsdenkers, die in de religie van Mohammed het nieuwe nazisme ontwaren en waarschuwen voor het nakende ‘Eurabia’. Aan het andere uiteinde heb je islamapologeten als Karen Armstrong, die waarschuwen dat lieden als Baudet en Wilders over moslims praten zoals de nazi’s destijds over de joden. Kortom, beide kampen zijn het er roerend over eens dat we weer in de jaren dertig zijn aanbeland. Nu moeten ze alleen nog onderling uitvechten wie de échte bruinhemden van dienst zijn.
Weinig cultuurpessimisten getroosten zich de moeite om feiten en cijfers aan te dragen voor hun grandioze beweringen over het diepe verval van onze tijd. Dat bewijst natuurlijk nogmaals hun ontzettende slimheid. Gewapend louter met hun eigen natte vinger en hun eruditie, kijken zij door de sluier van het wereldgebeuren, en voorvoelen zij de nakende ondergang. Wie cijfers en peilingen nodig heeft om te weten dat de samenleving naar de knoppen gaat, is geen volleerde intellectueel. De boeken van Eurabia-doemprofeten zijn opgetrokken uit een eindeloze stroom anekdotes en feitenvrije speculaties over de decadentie, psychische sclerose en verslapping van onze beschaving. (En dat terwijl de islam zo viriel en levenskrachtig is!) In Onbehagen verwijst Bas Heijne één keer zijdelings naar het werk van denkers als Steven Pinker, die de daling van geweld en oorlog met bergen cijfers en statistieken aantonen. Heijne laat weten dat hij het zaakje niet vertrouwt. Boeken over vooruitgang zouden een ‘barometer voor onze tijd’ zijn, die een ‘knagende twijfel moet bezweren’. Waarom de wereld meten en becijferen, als je het onbehagen van de moderne tijd gewoon in je kleine teen kan voelen?
Doemdenkers en cultuurpessimisten staan in een lange en roemrijke intellectuele traditie. Door de ontzettende vooruitgang die we de afgelopen eeuwen meemaakten, doen ze echter steeds meer denken aan die beroemde scène uit Life of Brian van Monty Python. De leider van het Bevrijdingsfront van Judea, vertolkt door een woeste John Cleese, steekt tijdens een geheime vergadering een tirade af tegen de Romeinse bezetter. Op een zeker moment stelt hij de geheel retorische vraag: ‘Wát hebben de Romeinen ooit voor ons gedaan?’ Eén toehoorder onderbreekt hem schuchter: ‘De aquaducten?’ De voorman mompelt toegeeflijk: ‘O ja, natuurlijk, de aquaducten waren eigenlijk wel een verbetering.’ Wanneer hij aanstalten maakt om zijn betoog voort te zetten, beginnen anderen nog meer Romeinse zegeningen op te sommen. ‘De riolering!’ ‘De geneeskunde!’ ‘Het onderwijs!’ ‘De wijn!’ Maar uiteindelijk blijft de leider onvermurwbaar: ‘Akkoord, maar behalve de aquaducten, de riolering, de geneeskunde, het onderwijs, de wijn, de openbare orde, irrigatie, wegen, de watertoevoer en publieke gezondheid – wát hebben de Romeinen ooit voor ons gedaan?’
Laat je dus niet vangen door de zwartkijkers die graag slim willen overkomen door doem te prediken over onze moderne samenleving. We leven anno 2019 zeker niet in de beste van alle mogelijke werelden, maar wel in de beste van alle tot nog toe beschikbare werelden. Nooit eerder leefden zoveel mensen zo lang, vrij, welvarend, gezond en gelukkig als vandaag. Die uitspraak klinkt misschien niet erg diepzinnig, maar ze heeft wel het niet onaanzienlijke voordeel dat ze waar is.

(De Volkskrant, 29 maart 2019)