Laat de echte psychotherapeut nu opstaan (en de patiënt neerliggen)

“Psychotherapeut” is in België geen beschermde titel, in tegenstelling tot “ingenieur” of “psychiater”. Iedereen die dat wenst, kan vrijelijk een koperen naamplaat met “psychotherapeut” aan zijn voorgevel bevestigen. Nu heb ik zelf niet zo’n bordje, maar mijn UGent-collega Jasper Feyaerts vind dat ik er één nodig heb. In zijn reactie op mijn essay over cultuurpessimisme in De Morgen, schrijft hij dat ik me stilaan “ontpop als een psychotherapeut van politieke analyses.”
Gezien de titel psychotherapeut niet wettelijk beschermd is, neem ik aan dat je er ook iedereen van kan beschuldigen. Feyaerts stelt me voor de keuze: ofwel een koperen plaat aan mijn deur, ofwel “politieke kleur bekennen”, zodat duidelijk wordt welke “politieke broodheer” ik dien. Enkele kanttekeningen.
Psychologische drijfveren
Feyaerts struikelt over de psychologische etiketten waarvan mijn essay wemelt: de “wij-bak”, “een narcistische kantje”, “verwaande pose”… Daarbij verbeeldt hij zich een (vermakelijke) therapeutische scène waarin ik de cultuurpessimisten op mijn sofa leg en hun zielenroerselen ontbloot. Heb ik mijn roeping als zielenknijper gemist?
Feyaerts heeft gelijk dat het altijd opletten geblazen is met psychologische analyses van je tegenstrever: vaak kunnen die de aandacht afleiden van de kern van de zaak. Zoals Feyaerts wellicht weet, heb ik eerder de aanhangers van de psychoanalyse (uitgerekend zijn vakgroep) op de korrel genomen voor hun vervelende neiging om te pas en te onpas naar het Freudiaanse weerstand-argument te grijpen. Die drogreden gaat als volgt: ‘de kritiek op psychoanalyse verraadt onbewuste “weerstand”, precies wat de psychoanalyse voorspelt’. Dat ik me zelf aan psychologische deflectie zou bezondigen, zou wel ironisch zijn.
In mijn essay strooi ik echter niet zomaar psychologische etiketten in het rond, zonder inhoudelijke onderbouwing. De term “wij-bak” is louter een kernachtige samenvatting van een inhoudelijk punt, dat ik uitleg in het essay. Elders heb ik het concept uitvoeriger uitgewerkt, en uitgelegd wat er wel en niet onder valt. Waarom gaat Feyaerts niet in op die kenschets, of op de voorbeelden uit het boek van De Wachter? Erkent hij het fenomeen, of vindt hij dat mijn verklaring niet klopt? We komen het niet te weten.
Geestesziekte
Bovendien is er een verschil tussen een psychologische verklaring en een psychiatrisch etiket. Feyaerts schrijft dat ik een diagnostische term als “pathologische zelfkritiek” bezig, maar dat begrip is nergens in mijn essay terug te vinden. Die woorden legt hij me dus in de mond [1]. In een debat ga je je tegenstrever niet van geestesziekten beschuldigen. Een onderbouwde psychologische verklaring is legitiem, pathologisering is ongepast. De term “narcistisch” gebruik ik gewoon in de alledaagse zin van “verwaand”, niet in de zin van de persoonlijkheidsstoornis.
Overigens: als Feyaerts zich stoort aan psychiatrische etikettering in het maatschappelijk debat, dan neem ik aan dat zijn haren ten berge rijzen bij de werkwijze van Dirk De Wachter en Paul Verhaeghe. In Borderline Times neemt De Wachter gewoon een lijstje van symptomen uit de DSM (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders) en past hij die vanuit zijn leunstoel toe op de hele samenleving. Verhaeghe noemt het neoliberalisme dan weer “bipolair” en gebruikt termen als “dwangneurotisch” en “autistisch” voor hele maatschappijen.
Constructief
Dat ik nauwelijks inga op de inhoudelijke verzuchtingen van de doemdenkers, heeft een eenvoudige verklaring, die nochtans in het essay wordt gemotiveerd: de cultuurpessimisten hebben überhaupt geen coherent punt. Met uitzondering van Heijne, spreken ze zichzelf voortdurend tegen, waardoor je de indruk krijgt dat de mismoedige teneur belangrijker is dan de inhoud. Precies daarom stel ik de (psychologische) vraag: hoe verklaren we de aantrekkingskracht van cultuurpessimisme, zelfs wanneer het vaag en tegenstrijdig is? Hoe komt het dat zovelen zich in die onbestemde jeremiades herkennen?
Natuurlijk ontken ik niet dat ook onze hedendaagse maatschappij met kwalen kampt, die we constructief moeten pogen op te lossen. In mijn essay vermeldde ik het probleem van de overprikkeling door nieuwe media, en Feyaerts benoemt terecht de vluchtelingenproblematiek en de stijgende incidentie van depressie. Maar die problemen moeten we aanpakken met zorgvuldige analyses en verantwoorde empirische onderbouwing, niet met het nattevingerwerk van Verhaeghe en De Wachter, die hun eigen patiëntenbestand als staalkaart van de samenleving nemen. Over de vluchtelingencrisis en het probleem van racisme in de samenleving heb ik overigens zelf meermaals stukken gepleegd in diverse media.
Tot slot: waarom zou ik in godsnaam “politieke kleur” moeten bekennen alvorens een bijdrage aan het maatschappelijk debat te mogen leveren? Ik ben lid van geen enkele politieke partij, en mijn stemgedrag laat zich niet als geweldig consistent omschrijven (misschien lijd ik aan “affect-labiliteit” of aan een “bi-polaire” stoornis?). Mogelijk heb ik onbewuste ideologische drijfveren, maar zoals Terry Eagleton zei: ideologie is zoals een slechte adem; je ruikt alleen die van anderen. Misschien kan Feyaerts mijn “politieke kleur” openbaren? Ik wil gerust eens op zijn sofa komen plaatsnemen. De gave der zelfanalyse was enkel Freud gegeven.
[1]  In een persoonlijke mail aan Feyaerts heb ik gevraagd om het begrip daarom uit zijn tekst te halen. Daar was hij meteen toe bereid, maar kennelijk wou de redactie van De Wereld Morgen niet op zijn verzoek ingaan.
(De Wereld Morgen, 25/10/16)