Gruwel, met de beste bedoelingen

Iedere mens, zo schrijft Marcel Proust in À la recherche du temps perdu, heeft nood aan enkele kleine illusies om de werkelijkheid draaglijk te houden. Natuurlijk is het onverstandig om ons over te geven aan waanbeelden wanneer we de begroting opstellen of een epidemie willen bestrijden. Dat kan verkeerd aflopen. Maar naast gevaarlijke wanen, zijn er ook nuttige illusies die we beter boven de waarheid verkiezen.
Mijn collega-filosoof Ignaas Devisch schaarde zich gisteren aan de kant van Proust. Waarom toch die ‘bekeringsijver’ van atheïsten als Etienne Vermeersch? Zouden ongelovigen niet beter op zoek gaan naar een nieuwe vorm van zingeving, in plaats van op een dood paard te blijven schoppen? Hebben ook goddelozen niet nood aan ‘nuttige illusies’, bijvoorbeeld hun geloof in wetenschap en vooruitgang? Bovendien, aldus Devisch, is religieus geloof enkel gevaarlijk wanneer je het ‘politiek inzet’. Maar geldt dat niet net zozeer voor andere denkbeelden?
Het probleem met die redenering is dat illusies de neiging hebben om zich in ons denken te vertakken en tot onvoorziene neveneffecten te leiden. Neem het geloof in een alwetende en algoede God die zich aan de mens heeft geopenbaard in boekvorm. Klinkt onschuldig? Mogelijk, maar wat als je alles wat in dat boek als waar opvat, en elk moreel gebod als geldig? God is immers alwetend en algoed. Ga je dan, zoals Devisch graag wil, enkel die passages in het boek ter harte nemen die geen ‘politieke inzet’ hebben? Ongelovigen als Devisch en ik zouden religie graag op die manier indammen, maar voor een overtuigde gelovige houdt dat onderscheid geen steek. Als er echt een alwetende God bestaat, waarom zou hij dan ook geen politieke wijsheid in pacht hebben? Wat als zijn boek expliciet zegt wat we moeten aanvangen met afvalligen of homoseksuelen?

Devisch heeft gelijk dat niet alleen religie, maar ook seculiere ideologieën zoals het communisme enorme ravages hebben aangericht. Maar dat bevestigt mijn punt: eenmaal je door een illusie bevangen bent, kan je met de beste bedoelingen gruwelijke dingen doen. Of je denkbeeldige paradijs zich dan in het ondermaanse bevindt, zoals bij het communisme, of in het hiernamaals, zoals bij godsdienst, is bijzaak. Iemand die in een paradijs gelooft, legt iets van oneindige waarde in de morele weegschaal. En is het niet redelijk om alles op te offeren voor iets wat oneindig goed is? Stalin en al-Baghdadi zouden het roerend eens zijn. 
Illusies zijn te duchten, ook over ons zelf. Optimisme is heilzaam wanneer het op redelijke verwachtingen is gestoeld, maar wanneer het uitgroeit tot een illusie, kan het tot gevaarlijk gedrag leiden. Menige overmoedige generaal, roekeloze beursspeculant en achteloze snelheidsduivel kan erover meespreken. 
De enige echt nuttige denkbeelden die Devisch noemt, zijn dan weer geen illusies. ‘Geloof in een betere wereld’ bijvoorbeeld is een empirische hypothese, die je met harde cijfers kan onderbouwen. Nog nooit leefden we zo veilig, gezond en welvarend. Wie verdere vooruitgang waarschijnlijk acht, voorzichtig extrapolerend vanuit het verleden, denkt rationeel. Wie zich verbeeldt dat vooruitgang noodwendig en absoluut zeker is, zoals de communisten destijds, is slachtoffer van een waanbeeld. Zoiets loopt geheid slecht af.
(De Standaard, 19 oktober 2016)