De morele plicht om in de kaart van je vijand te spelen

(De Morgen – 8 mei 2015)

Hoe meer bootvluchtelingen we redden, hoe meer mensensmokkelaars verdienen. Het was één van de vaakst gehoorde argumenten tegen de herinvoering van reddingsoperaties op de Middellandse Zee: we mogen niet in de kaart van de mensensmokkelaars spelen. Natuurlijk zijn reddingsacties begrijpelijk vanuit humanitair oogpunt, aldus staatssecretaris Theo Francken, maar “ze zullen de mensensmokkelaars alleen maar rijker maken”. De ratio moet primeren op het gevoel.

Laat ons eerst aanstippen dat Francken de feiten wellicht aan zijn kant heeft. Mensensmokkelaars geven zelf toe dat hun bedoeling niet is dat hun gammele bootjes de Europese kust bereiken, maar eerder dat ze onderweg worden opgevist door de Italiaanse kustwacht, of door werkers op een boorplatform, of door vissers. Hoe dichter onze reddingsschepen bij de kust van Libië varen, hoe kleiner de kans op verdrinking voor de inzittenden, hoe minder brandstof de smokkelaars moeten meegeven, en dus hoe meer klandizie. Laat de doodskisten maar dobberen en de kassa rinkelen.

Nemen we voor het gemak aan dat dit omstreden aanzuigeffect zich effectief voordoet, en dat mensensmokkelaars onze humanitaire reflex in hun broekzak verzilveren. Dan nog blijft het pervers en hardvochtig om dat in te roepen als argument tegen reddingsoperaties. De achterliggende gedachte, die ook in andere contexten opduikt, is dat het altijd onverstandig is om in de kaart van de vijand te spelen. Wie zijn vijand helpt, snijdt in zijn eigen vel. In dit geval is de vijand de mensensmokkelaar, de gewetenloze schoft die een lucratieve handel heeft opgezet in de wanhoop van gelukszoekers. Die mogen we niet helpen of rijker maken, dus: geen reddingsoperaties.

Maar die redenering is verwerpelijk: soms is het onze morele plicht om in de kaart van onze vijand te spelen. Als we door ons ingrijpen mensenlevens kunnen redden, zijn de belangen van onze tegenstrever volstrekt irrelevant. Dezelfde perverse redenering, maar dan meestal vanuit linkse en anti-westerse hoek, kregen we ook te horen toen ISIS, na de verovering van de stad Sinjar, de heidense Jezidi’s de nabijgelegen bergen op joeg, zodat ze als ratten in de val zaten. Een westerse interventie, zo kregen we toen te horen, zou vooral in de kaart spelen van de jihadisten: “Ze willen niets liever dan dat we militair ingrijpen, om zo een oorlog met het westen uit te lokken. Dat zorgt alleen maar voor meer sympathie in de moslimwereld en dus nieuwe rekruten.” Ook daar hadden we een “aanzuigeffect”, maar het argument was zo mogelijk nog perverser dan in het geval van de drenkelingen op de Middellandse zee.  

Wat willen we het liefst vermijden? Dat we de natte droom van godsdienstfanatici waarmaken, of dat een hele bevolkingsgroep met voorbedachten rade wordt uitgeroeid en tot slavernij gedwongen? Dat we gewetenloze mensensmokkelaars stinkend rijk maken, of dat de Middellandse zee een massagraf wordt? Waar liggen onze prioriteiten?
De “kaarten van de vijand” zullen ons worst wezen. Als je vijand onschuldige mensen de dood injaagt, hetzij door onverschilligheid en winstbejag hetzij door genocidaire godsdienstwaanzin, doet het er niet toe wat zijn strategische belangen zijn. Het dwarsbomen van de vijand kan nooit belangrijker zijn dat het redden van mensenlevens.

Ik kan maar één situatie bedenken waarin interventie in de Middellandse zee een onzalig idee is: wanneer tegenstanders kunnen aantonen dat de herinvoering van reddingsoperaties zoals het Italiaanse Mare Nostrum niet alleen voor meer bootvluchtelingen zal zorgen, maar voor meer verdrinkende bootvluchtelingen. Het volstaat niet om aan te voeren dat er ten tijde van Mare Nostrum “nog altijd mensen verdronken”. Een dergelijk argument maakt het perfecte tot de vijand van het goede. Er bestaat geen wonderoplossing, maar dat wil niet zeggen dat elk dodentol moreel gelijkwaardig is.

Pas wanneer je op voorhand weet dat je door één mens te redden, twee anderen tot de dood zal veroordelen, heb je een utilitair argument om niet in te grijpen en kan je met een “aanzuigeffect” schermen. Die situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij het morele dilemma omtrent gijzelaars van ISIS. Door exorbitante sommen losgeld te betalen, maak je niet alleen jihadisten rijker (wat irrelevant is), maar geef je hen ook een geweldige drijfveer om nog meer westerlingen te gijzelen, en zo op lange termijn nog meer slachtoffers te maken.
Dat je met interventies in de kaart van de vijand speelt, is an sich echter nooit een geldig excuus om niet te handelen. De Poolse Holocaustoverlever Roman Kent pleitte op een recente herdenking in Auschwitz voor een elfde gebod: “Wees nooit een toeschouwer”. De Middellandse zee heet niet voor niets Mare Nostrum – onze zee.