De waslijst van klassieke drogredenen – ad hominem, ad ignorantiam, ad populum, post hoc ergo propter hoc – is ons bekend sinds de dagen van Aristoteles. Zo is het de inhoud van het argument die telt, niet de persoon die het bezigt; wie niet op de bal maar op de man speelt, kan van een ad hominem redenering worden beticht. Maar gunt u deze filosoof een meta-sprongetje? Het lichtzinnig gebruik van ‘drogredenen’ om een discussie te beslechten, is mijns inziens zelf één van de meest zorgelijke drogredenen. Bij Gödel, nog een zelfverwijzing ook!
Woorden hebben magische krachten, zoals Wittgenstein wist. Als er een woord voor bestaat, zo menen wij, moet er een ding mee overeenstemmen. Etiket moeten ergens op gekleefd worden. De gewichtige benamingen, met Latijnse gravitas, wekken de indruk dat we met onwrikbare filosofische resultaten te maken hebben, waar geen speld valt tussen te krijgen. Vertoont een argument structuur X, met stappen Y en Z, dan blazen we op ons fluitje: drogreden!
Op elk klassiek ‘drogargument’ kan je echter variaties spelen die perfect toelaatbaar zijn, maar niettemin formeel identiek. Puur op basis van vorm en structuur, is het nagenoeg onmogelijk om goede van slechte argumenten te onderscheiden. In een rechtszaak is een ad hominem argument bijvoorbeeld vaak legitiem: heeft de getuige een slechte faam, of een eitje te pellen met de beklaagde? Ook in het bastion van de wetenschap dringen zulke argumenten door: is deze onderzoeker betaald door de farmaceutische industrie? Is er belangenvermenging?
Of een ad hominem argument door de beugel kan, hangt af van de context, het gewicht dat eraan wordt toegekend, alsook van psychologische aannames over menselijke vooroordelen, de relevantie van de persoonlijke achtergrond voor het punt dat ter discussie staat, enzovoort. Natuurlijk kan men uit ‘X is een creationist’ niet zomaar afleiden ‘het argument van X tegen de evolutieleer is ondeugdelijk’. Maar hoe vaak worden ad hominem argumenten als doorslaggevend en deductief in stelling gebracht, in plaats van als inductieve overwegingen? Dezelfde complicaties doen zich voor bij zowat elke drogreden. Een argument uit onwetendheid (ad ignorantiam) kan gerechtvaardigd zijn, en soms wijst correlatie wel degelijk op oorzakelijkheid (post hoc ergo propter hoc).
Vroeger serveerde ik mijn studenten de klassieke lijst drogredenen, waarna ik ze een tekst liet analyseren, om de theorie in de praktijk te brengen. Daar ben ik vanaf gestapt. Mijn studenten werden paranoïde: onder elke steen ontwaarden ze een drogargument. In plaats van argumenten zorgvuldig af te wegen, graaiden ze in de drogtrommel en begonnen ze lustig etiketten te kleven. Mijn meta-filosofisch besluit: voorwaar, lezer, bezint eer ge drogredenen verzint!
(column Filosofie Magazine – december)