Scientia vincere tenebras — tot het licht even uitging

(De Morgen – 05 november 2014)

Scientia vincere tenebras, luidt de leuze van de Vrije Universiteit Brussel (VUB). Wetenschap is een brandende fakkel in de duisternis, zo wist ook de astronoom Carl Sagan. Uitgerekend in de bibliotheek van die instelling, waarin de verzamelde vruchten van vrij onderzoek opgebaard liggen, zou een jongere geronseld zijn voor IS en haar kalifaat. U weet wel, de lui die ons tegenwoordig glanzende magazines opsturen (abonneer u op ‘Dabiq’) waarin ze de genocide op de Yazidi’s theologisch rechtvaardigen, en met trots de slavernij terug invoeren. Dieper in het ‘hart der duisternis’ kan je anno 2014 niet raken.
De moeder van de jihadist die hierover gisteren op Radio 1 getuigde, wenste anoniem te blijven. Enig voorbehoud is dus aangewezen. De symboliek is echter wrang: een universitaire campus, vrijhaven van kritisch denken en wetenschap, als ronselplek voor een ideologie die haaks staat op alles wat die universiteit belichaamt.
Toch kan het. De Britse schrijver Maajid Nawaz, een voormalige jihad-strijder die tot inkeer kwam in de gevangenissen van de Egyptische dictator Moebarak,  beschrijft de infiltratie van het jihadisme op Britse campussen nauwkeurig in zijn autobiografie Radical. De islamisten van Hizb ut-Tahrir, waarbij hij destijds was aangesloten, verscholen hun sektarische haat achter de wimpels van multiculturalisme en verdraagzaamheid. Kritisch weerwerk deden ze doelbewust en steevast af als racisme. Dat was een uitgekiende strategie. Veel lieden uit het universitair bestuur waren exponenten van de jaren ‘60: gevoelig voor de emancipatiestrijd, beducht voor het verwijt van ‘racisme’.  
De getuigenis van Nawaz ontbloot de achilleshiel van onze tolerantie. De kiemen van het fascisme woekeren nergens zo vrijelijk als in de vrije en open samenleving die zij wil ten gronde richten.  De recuperatie van tolerantie door intoleranten getuigt van een verregaand cynisme: zelf willen islamisten niets liever dan de democratie en het vrije woord omverwerpen, maar in afwachting gebruikten ze het als een handig schild om hun eigen ideologie mee af te schermen. Zoals een virus de chemische signalen van zijn gastheer imiteert, is het jihadisme onze samenleving binnengedrongen onder het mom van de verdraagzaamheid waar we zo trots op zijn.
De Britse advocaat Anjem Choudary, ideologische peetvader van Fouad Belkacem en welbespraakte haatprediker, kan op de BBC ongestoord zijn giftige ideologie verspreiden. Louter het feit dat hij daar zit en de ganse natie kan toespreken, weerlegt het slachtofferdiscours waarin hij zich voortdurend wentelt.  Enkel in de tolerante maatschappijen die Choudary het meest verfoeit, die het gebod van de mens boven dat van God stellen, geniet hij dergelijke voorrechten.
Moeten we dan de vrije meningsuiting inperken? Helemaal niet: radicale moslims genieten nog te weinig vrije meningsuiting. Als zij bijvoorbeeld de Holocaust willen loochenen, moeten zij dat ongehinderd kunnen. De negationismewet blijft een smet op het Belgische blazoen.
Het ‘No Paseran’ moet echter luider weerklinken: een verfoeilijke mening mag, een oproep tot haat en geweld niet. Een genocide ontkennen is eenieders recht, maar in één adem oproepen tot een nieuwe genocide, zoals men regelmatig hoort in radicaal-islamitische kringen (“Prepare for the REAL Holocaust”), moet hard en kordaat aangepakt worden. Progressieve stemmen moeten hun angst voor ‘racisme’ en ‘islamofobie’ dringend bezweren, want die effent de weg voor de jihadisten.
Een open samenleving, zo wil de paradox nu eenmaal, draagt de voorwaarden voor haar eigen suïcide in zich. Om dat te verhinderen, zonder die open samenleving zelf op te heffen, moet iedereen de radicale vrijheid genieten ideeën te bestrijden en eigen meningen te uiten. Ook en vooral schokkende beledigende en verontrustende meningen.
Een universiteit blijft bij uitstek de arena waarin ideeën botsen. Toen ik vorige maand een lezing gaf aan de VUB over atheïsme en de psychologie van religie, kwamen de scherpste vragen van enkele jonge moslima’s. Die lichtpuntjes zijn belangrijker dan die enkeling – indien het verhaal klopt – die zich in de schaduw van de bibliotheek liet verleiden tot de duisternis.