De grootste schurkenstreek van evolutie

Dood en verderf moet de meest duurzame brandstof zijn die ooit is uitgevonden. Evolutie door natuurlijke selectie draait er al miljoenen jaren op. Een calculus van lijden opstellen is geen sinecure, maar de optselsom van al het leed dat zich voltrekt in het universum terwijl u deze blogpost leest – zelfs al houdt u het hier al voor bekeken – gaat elke redelijke bevatting te boven. Al die gruwel, voor zover we weten, is samengebald in één enkel Boschiaans inferno, op een onbeduidende planeet in een onopvallend zonnestelsel ergens in de banlieues van een doordeweeks sterrenstelsel.  Maar indien er leven bestaat elders in het universum, kunnen we er van op aan dat de natuur daar ook daar rood is in tanden en klauwen. Evolutie door natuurlijke selectie is het enige mechanisme dat organische complexiteit kan creëren, en haar methodes zijn brutaal, kwistziek en genadeloos competitief. 

Eén belangrijke voorbehoud: die gruwel bestaat enkel bij gratie van organismen die haar bewust beleven. Als we bijzonder streng zijn, kennen we slechts twee onwrikbare zekerheden: dat de strijd om het leven aanvankelijk in stilte woedde, zonder enige vorm van pijn of plezier, en dat ergens in bepaalde vertakkingen het licht is aangeknipt. De grijze zone daartussen is voer voor onzekerheid en afweging. 

Bewuste pijn is een zere wonde in de filosofie, omdat we niet echt begrijpen hoe ze uit levenloze materie is ontstaan. Intuïtief lijkt het alsof het licht op een bepaald moment moet aanknippen: een schakelaar in het brein, een bepaalde formatie van neuronen. Maar er is geen enkel biologisch vermogen dat zwart/wit is. Evolutie beweegt zich langs zachte glooiingen en schuwt grote sprongen. 

Dat raadsel is dichterbij dan we ons verbeelden, omdat het zich recapituleert in elk mensenleven (en minstens sommige dierenlevens). Een embryo is ontegensprekelijk niet bewust, een volwassen mens wel. Waar bevindt zich de scheidingslijn? 

Het vermogen om de strijd van het leven van binnenuit gewaar te worden, is misschien wel de vuigste streek die de regisseur – evolutie door natuurlijke selectie – met ons heeft uitgehaald. Opgepeuzeld worden door een honger roofdier, of van binnenuit opgevreten door een parasiet, is één zaak: een krop sla heeft er weinig last van. Maar dat lot subjectief beleven vanuit het standpunt van de opgepeuzelde, uitgerust met tintelende zenuwen aan alle uiteinden van haar kwetsbare weefsel, en verbonden met een centraal zenuwstelsel om die prikkels tot leven te wekken, is een verschrikking zonder weerga.

De meeste levende wezens doorstaan hun pijn in eenzaam isolement, zonder daarbij stil te staan. Bij de pijn die andere wezens doormaken, vanop hun eigen eiland van bewuste ervaring, blijven ze volstrekt onverschillig. De meesten ontberen überhaupt het vermogen om zich in het perspectief van andere wezens te verplaatsen. In deze tak van de grote apen, en mogelijk ook bij onze naaste neven, is dat besef wel doorgedrongen.

Rest de vraag welke levende wezens, behalve homo sapiens, nog in staat zijn tot bewuste pijnbeleving. Wie trof evolutie nog met haar schurkenstreek? Als ik me overgeef aan wensdenken, dan zou ik de visie van René Descartes verkiezen: levende wezens zijn zielloze automaten, niet in staat tot bewuste pijnbeleving. Zij vluchten weg van gevaar, vechten voor eigen lijfbehoud en schreeuwen het uit wanneer ze daarin falen, maar er is niemand thuis in hun brein. 

Een bekend voorbeeld. Sluipwespen leggen hun eitjes in levende rupsen, na ze eerst verlamd te hebben. De rups wordt van binnenuit opgevreten door de larven, die vers vlees zoveel lekkerder vinden. Darwin was zo geschokt door deze wreedheid dat hij er zijn geloof in een goede Schepper bij inschoot. Het gelijk van Descartes zou een zegen zijn voor die rups. Maar helaas morrelt er vanalles aan Descartes dualistische wereldbeeld. Indien niet voor de rups, dan toch minstens voor hogere diersoorten. Wie in de ogen van een geslagen hond kijkt, ziet dat Descartes zich vergiste. 

Niet dat intuïties bij de aanbik van natte hondenogen altijd de beste filosofische leidraad zijn. Maar waar trek je de scheidingslijn? Hoe ga je om met de onzekerheid omtrent de subjectieve beleving van lagere diersoorten? Kan je de poten van een kreeft uitrukken en ze levend grillen? 

Een groeiend aantal mensen in mijn vriendenkring, die ik intellectueel en moreel hoog inschat, vindt dat een overpeinzing van dierenleed onvermijdelijk tot vegetarisme of zelfs veganisme leidt als enige morele optie. De vraag is eigenlijk nog breder: indien dieren in veestallen kunnen lijden, doen ze dat ook in het wild. Moeten we ons iets aantrekken van het Darwiniaanse inferno dat zich buiten ons blikveld voltrekt, of enkel het leed dat we zelf veroorzaken?

Met deze vragen worstel ik al enige tijd. Nog even bedenktijd voor deel twee van deze blog. Wordt vervolgd.