Gatenvullen met René van Woudenberg

René van Woudenberg reageerde op mijn stuk in NRC over het conflict tussen religie en wetenschap. Daarbij trapt hij helaas een aantal open deuren in, en gaat hij voorbij aan mijn voornaamste kritiek op zijn essay. Het eerste bezwaar van van Woudenberg tegen mijn conflictverhaal is dat sommige wetenschappers zelf diep religieus zijn. Maar dat was precies het hele punt van mijn stuk. De aanval van wetenschap op God was aanvankelijk niet doelbewust of direct, maar eerder een “sluipmoord” (vandaar de titel). In de eerste paragraaf al vermeldde ik dat de meeste pioniers van de wetenschappelijke revolutie diepgelovige christenen waren. Deze natuurfilosofen hebben een bal aan het rollen gebracht waarvan ze eindbestemming niet konden voorspellen. Van Woudenberg ontkent ook vlakaf dat christenen ooit geloofden dat God “de hemelsluizen beheerde”, of dat hij als verklaring werd ingeroepen voor andere natuurverschijnselen (orkanen, aardbevingen, epidemieën…). Dat is typisch voor de “achterafgoderij” die theologen vandaag bedrijven. Nu God door wetenschap uit de wereld is verdreven, wekken ze de indruk alsof niemand ooit geloofde dat hij rechtstreeks in de wereld handelde. Niets is minder waar. Het lot van de bliksemafleider van Benjamin Franklin is slechts één van de vele illustraties. Eeuwen lang geloofden christenen dat donder en bliksem ontketend werden ofwel door God, om zijn ongenoegen te uiten over menselijke zondigheid, ofwel door de duivel. In ieder geval kon de bliksem enkele bezworen worden door vrome gebeden en processies, door kerkklokken te luiden, en door collectieve boetedoening. Niet alleen weigerde de Kerk de natuurlijke verklaring van donder en bliksem te aanvaarden, maar zelfs toen bleek dat Franklins bliksemafleider echt werkte, bleven theologen zich ertegen verzetten. Gods rechtvaardige oordeel mocht immers niet ontlopen worden, of zijn toorn zou alleen verergeren. Maar toen uiteindelijk bleek dat de bliksemafleider feilloos klaarspeelde wat wijwater en processies niet vermochten, bliezen theologen de aftocht en werd op elke kerktoren een bliksemafleider geïnstalleerd.

Dat christelijke theologen God als gatenvuller gebruikten, en zich daarom verzetten tegen wetenschappelijk onderzoek, wordt uitvoerig aangetoond in het magistrale werk van Andrew Dickson White uit 1896, dat René van Woudenberg ook aanhaalt: A History of the Warfare of Science with Theology in Christendom. White toonde aan hoe wetenschap en theologie veldslagen uitvochten op zowat elk mogelijk domein: van meteorologie tot filologie, van geologie tot psychiatrie. En telkens was het wetenschap die uiteindelijke zegevierde, en theologie die de aftocht blies. Over dat boek van White wil ik nog even uitweiden. Tegenwoordig is het onder wetenschapshistorici en -filosofen bon ton om wat schamper te doen over het boek van White, alsof het louter om anti-religieuze propaganda zou gaan. Van Woudenberg herhaalt dat mantra en noemt het werk “wetenschappelijk onder de maat”. Dat White gretig gebruik maakt van oorlogsretoriek, zoals Van Woudenberg en vele anderen hem verwijten, doet echter niets af van het uitvoerige feitenmateriaal dat hij verzamelde over de talloze aanvaringen tussen theologie en wetenschap. In alle kritieken die ik las, blijven historici maar elkaar herhalen dat het boek van White “propaganda” is en “onnauwkeurig”, bijna altijd zonder de zogenaamde feitelijke fouten aan te tonen. Hoogstens worden hier en daar wat muggen gezift, bijvoorbeeld dat White over de “imprisonment” van Galileo schrijft, terwijl Galileo slechts levenslang huisarrest kreeg. (Daar komt de Kerk even goed uit!) Dat detail vinden de critici die van Woudenberg aanhaalt zo belangrijk dat ze er een hele bundel naar genoemd hebben, bedoeld als aanval op White en zijn aanhangers: Galileo Goes to Jail : And Other Myths About Science and Religion (ed. Ronald Numbers, Harvard University Press, 2009). Galileo werd voor zover we weten ook niet “gefolterd” door de Inquisitie, aldus deze auteurs, maar enkel afgedreigd met foltering. Alweer een bewijs dat het conflict tussen religie en wetenschap een mythe is! (Hoe dan ook is de bewering over foltering enkel bij marginale auteurs aan te treffen. White maakt ze nergens.)
Dat wetenschap en religie eigenlijk perfect verzoenbaar zijn, is helaas uitgegroeid tot een nieuw politiek correct dogma in de academische wetenschapsgeschiedenis. De gemakzuchtige veroordeling van het boek van White, die steeds opnieuw afgeraffeld zonder ze ernstig te onderbouwen, is daarvoor tekenend.

Tot slot negeert Van Woudenberg volkomen mijn voornaamste argument: dat zijn eigen betoog over wetenschappelijke “evidence” voor God perfect in de traditie past van de God of the Gaps theologie. Van Woudenberg speurt naar een probleem in de wetenschap dat we nog niet goed begrijpen, en roept vervolgens God in om dat gat te vullen. Dat argument van de natuurlijke theologie is niet alleen zonder enige redelijke grond (zie het boek van Herman Philipse God in the Age of Science?), maar de geschiedenis wijst ook uit dat het telkenmale door de feiten wordt achterhaald. Van Woudenberg probeert God nog steeds in een gat van de werkelijkheid te wurmen, en slaat daarbij de goede raad van Dietrich Bonhoeffer in de wind: de wetenschappelijke mysterieën van vandaag zijn de wetenschappelijke doorbraken van morgen.