Mijn medestudenten hadden me op voorhand gewaarschuwd: er kwam een conservatieve filosoof spreken op de Blandijnberg in Gent. Zowaar een zeldzaam curiosum in onze wandelgangen, waar wijsgeren ofwel uitgesproken links zijn, ofwel gewoon niet uitgesproken over hun politieke overtuigingen. Maar de genaamde Filip Buekens was dus van rechtse strekking, of zo gonsden de geruchten toch. De affiche van die avond was een kamp tussen twee gladiatoren, die zouden vechten over de erfenis van de psychoanalyse en in het bijzonder de excentrieke Franse psychoanalyticus Jacques Lacan. Filips tegenstrever was Prof. Gertrudis Van de Vijver, overtuigde psychoanalytica van de Lacaniaanse school.
Het moet een slordige 20 jaar geleden geweest zijn, nog voor de publicatie van Filips Proefvlucht in het luchtledige in 2006. Zelfs het Livre noir de la psychanalyse, waarin Filip een vlijmscherpe bijdrage schreef over Lacan, was nog niet van de persen gerold. Niettemin stond Filip er toen al voor bekend dat hij elke ochtend een psychoanalyticus tussen zijn boterham legde. Hij beheerde zelfs een heuse anti-Lacan website die al de titel droeg van zijn latere boek: ‘Proefvlucht in het luchtledige – over de onzinnigheid van Jacques Lacan en het Lacanisme’. Die webstek is helaas verdwenen van de website van de Universiteit van Tilburg, maar in de digitale wereld is verdringing nooit helemaal definitief. Wie een return of the repressed wil meemaken, kan de webstek nog altijd bekijken via de Wayback Machine, waar ze nog steeds in al haar glorie beschikbaar is.
In het grote auditorium E op de Blandijn bracht ik als lanterfantende student doorgaans weinig tijd door, maar deze confrontatie tussen de twee kemphanen – Gertrudis zal me de fallocentrische metafoor vergeven – wilde ik voor geen geld missen. Debatten op het scherpst van de snee gebeurden naar mijn smaak veel te weinig aan de Blandijn. Iedereen wist dat sommige proffen in grote theoretische geschillen verwikkeld waren, of elkaars zelfs rauw lustten, maar uit collegialiteit en voor de lieve vrede gingen ze de confrontatie meestal uit de weg. De polemieken rond de tijd van het Livre Noir en Sokal en Bricmonts beruchte Impostures Intellectuelles (1997) waren ook zo verhit dat publieke debatten soms niet meer mogelijk leken. Elisabeth Roudinesco, de prominente psychoanalytica in Frankrijk, reageerde destijds op het Livre Noir: “On ne discute pas avec des gens qui veulent vous tuer. On parle d’eux, sans eux. Pas de débat.” Het siert mijn collega Gertrudis dat ze de handschoen wel opnam.

Met zijn oplopende tribunes leek auditorium E wel een beetje op een arena. Sociale media waren nog niet uitgevonden, dus voor een ouderwets moddergevecht moest je toen nog fysiek afspreken. Het waren tijden! Er kwamen alvast veel studenten opdagen. De inhoud van het debat is inmiddels grotendeels uit mijn geheugen gewist – dit is de laatste grap over verdringing, beloofd – maar als ik me goed herinner, werd uiteindelijk niemand vermoord. Filip argumenteerde dat Lacan een conceptuele surrealist en charlatan was, Gertrudis betoogde dat Filip helemaal niéts van de Franse maître-penseur had begrepen. Wat me wel bij bleef, is de goedlachsheid van Filip. Zo genadeloos als hij was voor Lacans theorieën en de cultus rond zijn persoon, zo hartelijk was hij tegenover zijn tegenstreefster. Gedurende het hele debat hield hij een brede glimlach – sommigen zouden zeggen een sardonische grijns – op zijn lippen. Die goedlachsheid werd niet helemaal beantwoord langs de ander kant, maar hoe zou je zelf zijn als iemand je met de glimlach om de lippen komt vertellen dat je pseudowetenschap en pseudofilosofie bedrijft?
Die avond ontmoette ik Filip voor het eerst. Na het debat zelf – en hier schuilt misschien een meer prozaïsche verklaring voor mijn vergetelheid – ben ik met Filip en enkele andere studenten in een kroeg beland. In een mailgesprek nadien dat ik nog kon opdiepen, was sprake van “strijdlustige plannen, gesmeed tussen pot en pint, om de academische schandvlek van het postmodernisme voorgoed uit te wissen”. Dat waren mijn woorden, maar ze hadden ook van Filip kunnen komen. Qua benaderbaarheid en bereidheid om te pintelieren met studenten kon in Gent niemand aan hem tippen.
Destijds was ik zelf uiterst links en behoorlijk politiek correct – ik dweepte nog met Dyab Abou Jahjah en zijn Arabisch-Europese Liga – terwijl Filip zichzelf toen nog een culturele katholiek noemde. Maar dat deerde ons niet. We hadden een gedeelde afkeer van obscurantisme en wollige filosofie, en van de psychoanalyse in het bijzonder. Hopelijk zal Filip niet beledigd zijn, als rechtgeaarde conservatief, maar in deze confrontatie was hij voor mij ook de echte progressief. Hij bestreed vastgeroeste dogma’s en autoriteitsargumenten, hij had lak aan obscurantisme en elitaire dikdoenerij, en hij pleitte voor een zorgvuldig taalgebruik en heldere bewijsvoering. Zeker als het over psychisch lijden gaat, waar veel op het spel staat. In tegenstelling tot vele Lacanianen geloofde hij ook in de botsing van ideeën om tot waarheid te komen, zonder dat het tot animositeit moest leiden.
Mijn eigen afkeer van Lacan was destijds zo visceraal dat Lacaniaanse psychoanalytici er wellicht een vette kluif aan hebben. De eerste keer dat ik hem in aanraking kwam, was toen mijn toenmalige vriendin het jaar daarvoor klaagde dat ze voor het vak ‘Psychologische raadplegingen’ de transcripties van colleges moest lezen van een vreemde Franse psychiater, met daarnaast de uitvoerige exegese van een zekere Julien Quackelbeen. De exegese was even onbegrijpelijk als Lacans college zelf, vond mijn vriendin, alleen ruwweg zeven keer zo lang. Ik dacht dat ze overdreef, tot ik zelf de teksten begon te lezen. Zelden had ik zo’n pretentieuze nonsens en moedwillige mistspuierij gelezen.

De analyses van Filip waren een verademing. Niet alleen deelde hij mijn afkeer van obscure teksten, maar hij had zich ook de moeite getroost om al die colleges van Lacan en al die exegeses nauwkeurig uit te pluizen en onder zijn analytische scalpel te leggen. Een staaltje van uithoudingsvermogen dat ik niet zou kunnen opbrengen, een beetje zoals een Hindoeïstische monnik die een jaar in lotushouding op een spijkerbed gaat zitten. Filip stuurde mij algauw een proefdruk van zijn manuscript Proefvlucht in het luchtledige, dat ik met grote appetijt verslond.
Niet lang daarna schreef ik mijn masterscriptie over de immunisatiestrategieën van de psychoanalyse bij Johan Braeckman, een scepticus die eveneens een broertje dood had aan de psychoanalyse. Filip was bereid om als copromotor op te treden (wellicht de enige keer dat ik hem als ‘Geachte professor’ heb aangesproken’). Destijds was ik nog een jonge en onbesuisde snaak, maar Filip hielp me om de juiste literatuur te vinden en om mijn argumenten aan te scherpen. Mijn eerste lezingen op congressen, toen ik aspirant was bij het FWP, waren vaak ofwel samen met Filip, ofwel met Filip op de eerste rij, als een ondersteunende mentor die kon inspringen als ik door Lacanianen werd belaagd. In Londen zijn we nog samen gaan luistervinken op een congres van die-hard Lacanianen die diepzinnige inzichten hadden over sadomasochisme en de werkelijke drijfveren van King Lear. Lachen geblazen!

Dat leidde uiteindelijk tot drie academische papers samen, waarin we de psychoanalyse en Lacan in het bijzonder fileerden met diverse theoretische gereedschappen: de theorie over sociale feiten van Johan Searle, de cognitieve psychologie van verliesaversie en cognitieve dissonantie, Dan Sperbers theorie over semipropositioneele beweringen en het goeroe-effect , en zelfs het sociaalconstructivisme van de radicale Edinburgh-school. Die laatste theorie was volgens ons prima toepasbaar Freudiaanse psychoanalyse, in tegenstelling tot echte wetenschappen: psychoanalytici construeren hun eigen werkelijkheid in plaats van ze te beschrijven. De belangrijkste determinanten van hun theorieën zijn modegrillen en sociale dynamieken, eerder dan de onderliggende werkelijkheid van de menselijke geest.
Tegen dat we samen onze paper over Lacan schreven in het tijdschrift Theoria, waren we bevriend en hadden we nog een andere gedeelde passie ontdekt: Pink Floyd. Het bewijst dat wie een allergie heeft aan filosofisch obscurantisme en surrealisme daarom niet ongevoelig blijft voor psychedelische trips en meditaties over waanzin en dood. Ons artikel zat tjokvol referenties naar Pink Floyd, voor de goede verstaander weliswaar. De titel Dark Side of The Loon was een weggevertje, maar ook elke subtitel verwees naar een nummer of album van de Britse band: Let There Be More Light, Obscured by Clouds, The Lunatic Is in My Head, Hanging on in Quiet Desperation. Al die tijd planden we een vervolgartikel, waarvan we alleen al wisten dat het Wish You Were Clear zou heten. De volgelingen van Lacan zouden over het primaat van de betekenaar spreken: het jeu de mots liep voorop, alleen de inhoud moest nog volgen.
Als ik me goed herinner, zijn we later zelfs nog naar een concert van Roger Waters getrokken, de bassist en visionaire tekstschrijver van Pink Floyd. Die kon Filip niet uitstaan vanwege zijn ‘demagogische’ overtuigingen over Margaret Thatcher, Israël en het Amerikaanse imperialisme. Toen kon ik nog niet toegeven, maar vandaag moet ik erkennen dat Filip gelijk had. Over de genialiteit van Waters muziek – althans ten tijde van Pink Floyd zelf – waren we het van bij aanvang roerend eens.
Een vriendschap van twintig jaar is ook lang genoeg om enkele evoluties in iemands denken te ontwaren. Toen ik Filip leerde kennen, was hij een rasechte analytische filosoof zoals er in Gent niet veel rondliepen. De analytische traditie was lang een lacune in mijn kennis, en Filip heeft me vaak met veel passie de inzichten van Donald Davidson, Paul Grice en David Lewis moeten uitleggen. Zelfs zijn hond heette toen Kripke, genoemd naar de legendarische Amerikaanse logicus. Dat analytische gereedschap kwam zeer goed van pas om Lacan te fileren, maar van zuiver analytische filosofie ben ik zelf nooit zo wild geweest. Natuurlijk verkies ik hun analytische precisie en heldere taal duizend keer boven de grandioze en duistere continentale stijl. Toch is de analytische wijsbegeerte – en zeker analytische metafysica – vaak steriele scherpslijperij die weinig uitstaans heeft met problemen in de echte wereld. Niet zelden hebben analytische filosofen ook weinig interesse in wetenschappelijke inzichten die nochtans relevant zijn voor hun onderzoeksvragen – hoewel ze meestal wel lippendienst bewijzen aan het primaat van de wetenschap. In het ergste geval, zoals bij Alvin Plantinga, kan analytische wijsbegeerte ontaarden in zijn eigen vorm van obscurantisme, waarbij nodeloze formalisering en pseudo-rigoureuze bewijsvoering vooral dienen als rookscherm voor dogmatiek.
Zelf heb ik altijd meer voeling gehad voor het naturalisme, dat zich een web van kennis voorstelt waarin wijsbegeerte en wetenschap allebei verwikkeld zijn. Filosofische problemen over kennis, moraliteit en waarheidsvinding zijn geworteld in biologische en psychologische eigenschappen van ons brein. Destijds was Filip sceptisch over die naturalistische verklaringen, en zeker over de evolutionaire invalshoeken. Rond 2010 hebben we daar zelfs nog een discussie over uitgevochten in de pagina’s van het Tijdschrift voor Filosofie. Deze keer stonden Filip en ik tegenover elkaar. Voorwerp van debat was hoe evolutionaire verklaringen een ander licht kunnen werpen op menselijke attitudes, overtuigingen en gevoelens. Filip wilde toen de ‘integriteit van ons manifeste zelfbeeld’ waarborgen tegen de corrosieve invloed van evolutionaire verklaringen, die hij als een vorm van ‘revisionisme’ beschouwde. Dat was een klassieke analytische houding, waarin Filip een scherp onderscheid maakte, op een relatief hoog niveau van abstractie, tussen wat hij A-vragen en B-vragen noemde (grofweg, instaatstellende voorwaarden en rechtvaardigingen). Met onze Gentse groep zagen we dat eerder als een soort onnodige schutskring die filosofische vragen moest afschermen. In de geest van het naturalisme van W.V.O Quine en anderen pleitten we toen voor de verwevenheid van empirische en filosofische vragen, van rechtvaardigingen en instaatstellende voorwaarden.
Ik kan me vergissen, maar ik heb de indruk dat Filip sindsdien wat is opgeschoven in onze richting. In ieder geval schreef hij de afgelopen jaren veel meer over cognitieve en psychologische benaderingen van de menselijk geest, en minder over analytische benaderingen als die van John Searle. Toen ik hem daar eens over aansprak, bevestigde Filip dat de analytische filosofie hem tegenwoordig minder begeesterde dan vroeger. De ‘spannendste’ ontwikkelingen deden zich volgens hem voor in de naturalistische traditie, waarbij de grens vervaagt met (evolutionaire) psychologie en sociologie. Filip mag me corrigeren als dat laatste een zelfbedienende confabulatie is die mijn onbewuste heeft verzonnen om hem op een ‘Told you so!’ te trakteren.
Misschien moeten we toch allebei dringend eens op de fauteuil gaan neerliggen.
(Tekst voor het Liber amicorum naar aanleiding van het emeritaat van Filip Buekens)
