(Dit stuk verscheen in De Morgen en is een aangepaste en lichtjes ver-belgde (verbolgen?) versie van mijn eerdere stuk in NRC).
‘Ramp bedreigt wereld’, kopte de Nederlandse krant NRC een halve eeuw geleden op de voorpagina. De openingszin op 31 augustus 1971: “Als alles en iedereen doorgaan op de manier waarop dat nu gebeurt, dan komt er binnen enkele tientallen jaren een geweldige catastrofe.” Het nieuws was een echte wereldprimeur, afkomstig uit een conceptversie van het rapport The Limits to Growth. De opdrachtgevers? Een illuster gezelschap dat de geschiedenis zou ingaan als de Club van Rome.
Maar welke ‘geweldige catastrofe’ hing de wereld dan boven het hoofd? In één woord: groei. Door het samenspel van een groeiende wereldbevolking, grondstoffengebruik en milieuvervuiling stevenden we af op de ineenstorting van onze menselijke beschaving, tenzij we drastische stappen ondernamen en grenzen stelden aan de groei. De Club van Rome had een wereldmodel met vijf parameters laten invoeren in een computer – toen nog een geheimzinnige nieuwigheid die veel ontzag wekte – om diverse toekomstscenario’s te berekenen. Telkens kwam het rekenwonder met hetzelfde grimmige antwoord: stop de groei, of de boel ontploft.
De boodschap schokte de wereld, maar helemaal nieuw was ze niet. In zijn megabestseller The Population Bomb uit 1968 voorspelde de Amerikaanse vlinderbioloog Paul R. Ehrlich al dat voedselschaarste tijdens het volgende decennium zou leiden tot honderden miljoenen hongerdoden, ongeacht wat de wereld zou ondernemen. Net als de Club van Rome voorzag Ehrlich ook de nakende uitputting van grondstoffen en het “einde van welvaart”.
En dan was er nog een milieuprobleem hors catégorie: het groeiende gat in de ozonlaag, veroorzaakt door drijfgassen (cfk’s) in spuitbussen en koelapparatuur. Toen Sherwood Rowland, de chemicus die het gapende gat ontdekte, op een dag in 1974 thuiskwam, vroeg zijn vrouw hoe het met zijn werk ging. Zijn antwoord: “Met mijn werk heel goed. Alleen betekent het, denk ik, het einde van de wereld”.
De wereld nam deze onheilstijdingen bloedernstig. Van Limits to Growth gingen wereldwijd dertig miljoen exemplaren over de toonbank. Paul Ehrlich mocht met zijn apocalyptische monologen meer dan twintig keer aanschuiven bij het populaire tv-programma The Tonight Show. Na de eerste Earth Day in 1970 waarschuwde een hoofdredactioneel commentaar in The New York Times dat de mensheid door milieuvervuiling en uitputting van grondstoffen afstevende op de “ondraaglijke achteruitgang en mogelijke uitsterving” van onze soort.
EEN ZELFWEERLEGGENDE VOORSPELLING?
Maar gelukkig, we zijn er nog! Sterker, de milieuvervuiling nam sterk af (zeker in rijke landen), de wereldwijde armoede daalde sneller dan ooit tevoren, de honderden miljoenen hongerdoden bleven uit, de meeste grondstoffen werden juist goedkoper en overvloediger in plaats van duurder en schaarser. De planeet voedt anno 2021 veel meer monden dan de doemprofeten ooit voor mogelijk hielden.
Moeten we de Club van Rome danken omdat de wereld hun waarschuwingen ter harte nam? Hebben we hier te maken met de beruchte zelfweerleggende voorspelling, waarbij je een groot onheil voorspelt, en je voorspelling vervolgens niet uitkomt juist omdat mensen naar je luisterden?
Toch niet. De mensheid heeft het roer nooit radicaal omgegooid zoals de Club van Rome wenste. De mondiale economie bleef groeien, de wereld bleef volop eindige grondstoffen uitputten, van massale geboortebeperking was geen sprake (behalve in sommige landen, met catastrofale humanitaire gevolgen). Iedereen liet zich de stuipen op het lijf jagen, maar uiteindelijk gingen beleidsmakers over tot de orde van de dag. De economie moest blijven groeien, voor de welvaart en pensioenen. Want wie maalt om het einde van de wereld als het einde van de maand eraan komt, of van de regeerperiode?
In werkelijkheid nam het avontuur van de menselijke vooruitgang een wending die bijna geen enkele onheilsprofeet had voorzien. Neem de voedselschaarste. Die werd niet afgewend door het geboortecijfer de kop in te drukken, of door zuiniger te eten en voedsel te herverdelen, maar door de productiviteit van landbouw spectaculair te verhogen. Terwijl Paul Ehrlich in The Tonight Show over de nakende voedselcatastrofe predikte, waren slimme wetenschappers volop bezig met oplossingen. In een godverlaten gat in Mexico kweekte de agronoom Norman Borlaug door jarenlang monnikenwerk nieuwe en betere variëteiten van tarwe, maïs en andere gewassen. Samen met kunstmest, moderne irrigatie en tractoren zorgde het voor een klein mirakel: overal verdubbelden landbouwopbrengsten, in Mexico ging het zelfs maal zes.
Of neem de uitputting van grondstoffen. De computermodellen van de Club van Rome hielden totaal geen rekening met het prijsmechanisme, de smeerolie van elke vrijemarkteconomie. Als een grondstof tijdelijk schaarser wordt, krijgen producenten een prikkel om harder naar die stof te zoeken of een alternatief te vinden, en consumenten om er spaarzamer mee om te springen. Die drie reacties gebeurden tegelijkertijd. Net zoals kapitalisten graag op arbeid besparen, door de productiviteit per arbeider op te drijven, besparen ze ook graag op materiële grondstoffen. Hoe minder ze nodig hebben, hoe meer winst.
En de milieuvervuiling? Ook die werd niet opgelost door minder te consumeren of minder kinderen te verwekken, maar door consumptie los te koppelen van milieu-impact, dankzij technologische innovaties. We gingen niet minder rondtuffen, maar haalden lood uit benzine. We bleven olie en steenkool stoken, maar installeerden filters op onze schoorstenen die roet en zwavel tegenhielden.
Niet dat de markt alles vanzelf oploste. De succesvolste milieumaatregel ooit was wellicht het Montréal-protocol uit 1987, dat de uitfasering regelde van de cfk’s die onze ozonlaag aantasten. Fabrikanten zochten en vonden andere stoffen om dezelfde diensten (zoals luchtdruk in spuitbussen) te leveren. Iedereen sproeide vrolijk verder, maar zonder onze ozonlaag te verpieteren.
NIEUWE RAMP
Deze litanie van gefaalde doemtijdingen is niet enkel boeiend vanuit historisch oogpunt, want vandaag kampen we met een nieuwe ecologische crisis, destijds slechts een glinstering in de ogen van vooruitziende klimatologen. De Club van Rome wijdde hooguit enkele zinnetjes aan het broeikaseffect; Paul Ehrlich twijfelde nog of onze menselijke uitstoot de aarde zou afkoelen dan wel opwarmen.
Toch staan er opnieuw profeten op die het evangelie van ‘minder minder!’ prediken om de planeet te redden. De antropoloog Jason Hickel pleit in zijn boek Less is More expliciet voor een ontgroeikuur: arme landen mogen nog een beetje doorgroeien, maar rijke landen moeten massaal krimpen en welvaart inleveren. Ook Greta Thunberg sprak zich uit tegen de “sprookjes van eeuwige economische groei”.
Het lijkt erop dat deze intellectuele erfgenamen van de Club van Rome niets hebben bijgeleerd. Groei is niet het probleem, maar juist de oplossing. Als we globaal onze CO2-uitstoot naar nul willen herleiden, hebben we innovatie nodig en gigantische infrastructuurwerken. We moeten letterlijk duizend-en-één alternatieven uitvinden voor de duizend-en-één verschillende diensten die fossiele brandstoffen aan de mensheid leveren. De enige realistische manier om zo’n herculische opdracht te vervullen, is via groei. Groei bekostigt de innovatie en de transitie, groei verzekert het draagvlak.
Ontgroei zou niet alleen rampzalig zijn voor iedereen, zelfs in rijke landen, het zou ook nauwelijks iets uithalen. Een economie die tot stilstand komt of krimpt, stoot nog steeds enorme hoeveelheden CO2 uit, gegeven de huidige technologie. Herinner je je nog het voorjaar van 2020, toen talloze economische activiteiten abrupt werden lamgelegd? Vliegtuigen bleven aan de grond, auto’s stonden te roesten in de garage, horeca en scholen sloten hun deuren. Zelfs met die nooit geziene mondiale ontgroeikuur – die geen zinnig mens ooit opnieuw wil meemaken – daalde onze CO2-uitstoot in 2020 met een schamele 7 procent.
In wezen verschilt ons klimaatprobleem niet van de ecologische rampen van vijftig jaar geleden: onze vooruitgang veroorzaakt een onvoorzien neveneffect, dat we nu ongedaan moeten maken. De remedie is niet om onze welvaart stil te leggen, maar om haar los te koppelen van dat schadelijke neveneffect, door juist méér welvaart tot stand te brengen. Het voornaamste verschil is de omvang van ons nieuwe probleem: het gat in de ozonlaag konden we dichten door enkele welgemikte stofjes te verbannen, maar fossiele brandstoffen zitten in alle uithoeken en kieren van onze economie. De ecologische crises van vijftig jaar geleden waren slechts opwarmertjes, vingeroefeningen voor de echte grote klus. Toch zal de oplossing ook deze keer komen van het menselijk vernuft en van technologie – niet van massale verarming of radicale systeemverandering. Daar dromen profeten al vijftig jaar van, zonder succes. En gelukkig maar, want het is een schijnoplossing die de zaak enkel zou verergeren.
Van alle technologische oplossingen sluit kernenergie het nauwst aan bij de beproefde recepten waarmee onze grootouders hun ecologische crises bedwongen. De splijting van een atoomkern is de ultieme, overtreffende trap van ‘meer doen met minder’, van de ontkoppeling tussen welvaart en natuur. Door de enorme energiedichtheid van uranium (drie miljoen keer hoger dan steenkool) heeft kernenergie slechts een verwaarloosbare milieu-impact; nog een stuk minder dan hernieuwbare energie. Het nieuws van vorige maand dat China 150 (!) nieuwe kernreactoren zal bouwen, waarmee het meer CO2-uitstoot zal vermijden dan de helft van de totale Europese emissies, stemt me hoopvoller dan alle berichten die ons uit Glasgow bereikten. Ook Nederland, Frankrijk, het VK en een hele zwik andere landen willen opnieuw kerncentrales bouwen, omdat ze beseffen dat we het met hernieuwbare energie alleen niet redden. Dat België al zijn kerncentrales voortijdig sloopt en elke vorm van atoomstroom verbiedt vanaf 2025, tegen alle aanbevelingen van wetenschappers in, is een gotspe waarover toekomstige generaties hard zullen oordelen.
De keuze die voor ons ligt de komende decennia, is helder. Als we het verkeerd aanpakken, helpen we ons klimaat naar de knoppen en veroorzaken we een zesde massa-extinctie, na de vijf eerdere uitstervingsgolven die onze planeet kende. Of we moeten onze toevlucht nemen tot gevaarlijke lapmiddeltjes zoals geo-engineering. Houden we echter het hoofd koel en grijpen we doortastend in, dan kunnen we binnen een halve eeuw opnieuw terugblikken en opgelucht ademhalen: “Oef, liep dat even goed af!”
(De Morgen, 4 januari 2022)