In zijn opiniestuk van 25 november fileert collega Pieter Leroy mijn pleidooi voor kernenergie, dat volgens hem “zeer eenzijdig” is en bol staat van “schijnargumenten”. Om “alle misperen” in mijn stuk te weerleggen heeft Leroy geen tijd, daarom wil hij zich beperken tot de voornaamste. Omdat hij ze netjes opsomt (waarvoor dank!), wil ik ze hier puntsgewijs beantwoorden. Dan kunnen we zien aan welke kant de ‘misperen’ zich juist bevinden.
- Het is pertinent onjuist te suggereren dat de overheidssubsidies voor duurzame energie ook maar enigszins de concurrentie met zowel fossiele als nucleaire energie zouden vervalsen. Die claim is intussen bij herhaling door alle serieuze economische analyses van World Bank, OECD, EU, IEA e.a. weersproken.
Het allereerste “te weerleggen punt” dat Leroy aanhaalt heeft hij helemaal zelf verzonnen en mij vervolgens in de mond gelegd. Lees mijn stuk er maar op na: nergens schrijf of suggereer ik dat dat de subsidies voor hernieuwbare energie “de concurrentie met zowel fossiele als nucleaire energie zouden vervalsen”. Waar haalt Leroy dat? Het woord “subsidie” komt in mijn stuk enkel voor in één zin over spillover: dat Duitsland dankzij “massale subsidies” het “pad effende voor PV-zonnecellen”. Uit de tekst blijkt heel duidelijk dat ik dat een goede zaak vind, want ik gebruik het als waardevol precedent voor de mogelijke “spillover” die rond nucleair innovatie kan ontstaan. Zulke intellectuele oneerlijkheid belooft weinig goeds voor de rest van zijn stuk. Maar we gaan moedig voorwaarts.
- Ook vandaag kan de nucleaire sector niet zonder stevige financiële ondersteuning van de overheid. Ik verwijs in algemene zin naar het failliet van Westinghouse in de US, naar Siemens’ beslissing investeringen in de nucleaire sector stop te zetten na het besluit inzake de Atom-Ausstieg van 2011. Ik verwijs in specifieke zin naar de kostenoverschrijdingen bij de centrale van Flamanville (Frankrijk) en bij die van Hinkley Point (UK): bij die laatste rezen de kosten zodanig de pan uit dat de investeerder alleen wilde doorgaan na de afspraak over een door de overheid gegarandeerde elektriciteitsprijs.
De Duitse Atom-Ausstieg is een puur politieke beslissing na de ramp in Fukushima, die geen enkele technologische of economische noodzaakt diende. De Duitse overheid steunt de nucleaire sector dus helemaal niet, ze knijpt haar juist dood.
Wat overheidssteun betreft: ook de hernieuwbare sector kan vandaag niet ‘zonder stevige financiële ondersteuning van de overheid’, in de vorm van directe of indirecte subsidies (door bijvoorbeeld voorrang op het stroomnet, gratis aansluiting en transmissie, gegarandeerde prijzen, wettelijke quota’s en gratis back-up). De Europese energiemarkt wordt al decennia verstoord met alle subsidies, renteloze leningen en prijsreguleringen, voor allerlei energievormen. Zelfs de fossiele producenten vragen nu subsidies en overheidsgaranties voor de nieuwe gascentrales (in België), omdat die anders niet economische rendabel zijn.
Leroys opmerkingen over de kostenoverschrijdingen in Flamanville en Hinkley Point zijn correct, en zeker in Flamanville maakt de industrie bepaald geen goede beurt. In mijn stuk verwees ik echter naar dit wetenschappelijk artikel dat aantoont hoe je de kosten kan drukken door reactoren serieel te bouwen en het ontwerp te standaardiseren. Leroy negeert dat argument, alsook mijn argumenten over de verborgen kosten van hernieuwbare stroom. Het is overigens geen toeval dat het VK prijsgaranties biedt voor Hinkley Point; betrouwbare, emissievrije, weersonafhankelijke stroom is nu eenmaal zeer waardevol voor een geïndustrialiseerd land, zeker een eilandnatie als het VK die energie-onafhankelijkheid nastreeft.
- Boudry zegt helemaal niets over de veiligheidsaspecten van nucleaire energie. Toch is juist die veiligheid een cruciale factor in de almaar hoger oplopende kosten ervan.
Het klopt dat de steeds strengere veiligheidsvoorwaarden wellicht de belangrijkste factor zijn in de stijgende kosten van de bouw van nieuw centrales. Geen enkele andere industrie is aan zo’n draconische veiligheidsmaatregelen onderworpen als de nucleaire. Dat terwijl kernenergie de veiligste is van alle majeure energiebronnen (uitgedrukt in doden per opgewekte TWh), en ze volgens topklimaatwetenschapper James Hansen maar liefst 1,4 miljoen doden heeft vermeden (door fossiele centrales te vervangen). Dat onze nieuwe Belgische gascentrales doden zullen veroorzaken (door luchtvervuiling) staat als een paal boven water. Dat onze kerncentrales doden zullen veroorzaken, is hoogst onwaarschijnlijk, zelfs áls er onverhoopt toch een zwaar ongeluk zou gebeuren.
- Het is onjuist te stellen dat een veilige oplossing voor nucleair afval ‘al lang op tafel ligt’. Er zijn plannen, er zijn voornemens, jazeker. Maar die zijn nu al decennia lang vooral van papier.
Voor mijn bewering dat een veilige oplossing voor kernafval “al lang op tafel” ligt, verwees ik naar een stuk van geoloog Manuel Sintubin, dat Leroy kennelijk niet heeft gelezen. Er zijn niet alleen “plannen en voornemens” voor geologische berging, er wordt daadwerkelijk gebouwd en gegraven, zoals in Zuid-Korea en in de Finse site Onkalo, die normaal gezien operationeel wordt in 2023. Bovendien hebben de Finnen nu al half-permanente stockage in de granieten grond onder hun centrales. Dat er geen grote haast wordt gemaakt met die “definitieve berging”, komt omdat tijdelijke bovengrondse opslag gewoon economisch interessanter is. In afwachting doet kernafval geen vlieg kwaad doet: het is zeer klein in omvang, veilig en goedkoop gestockeerd, en het komt nooit in het leefmilieu terecht.
Tot slot, zelfs als we morgen alle kerncentrales ter wereld stilleggen, moeten we nog steeds het huidige afval bergen. Ook uit nucleaire geneeskunde en de reguliere industrie en mijnbouw komt een radioactieve afvalstroom, waarmee we zorgvuldig moeten omgaan. Het (overschatte) afvalprobleem gaat niet weg door nu onze centrales te sluiten. Eenmaal je een oplossing hebt, zoals geologische berging, is de meerkost van extra afval dan ook gering.
- Dat ‘kernenergie letterlijk duizenden vierkante kilometers vrij (maakt) voor wilde natuur’ beschouw ik maar als een misplaatste retorische provocatie richting de hectaren die zogenaamd aan zon en wind ‘verloren’ gaan.
Dit is geen tegenargument, dit is gewoon het weglachen van het argument. Kennelijk heeft Pieter Leroy nog nooit van het begrip ‘vermogensdichtheid’ gehoord, zoals uitgewerkt in het boek Power Density van Vaclav Smil bij MIT Press. Elke serieuze energie-expert ter wereld erkent dat hernieuwbare energie honderden keren meer oppervlakte vergt (per opgewekte GWh) dan fossiele of nucleaire energie. Ter indicatie: als je het volledige primaire energieverbruik van België met windenergie zou dekken, zou je 165% van het totale landoppervlakte nodig hebben (berekening gebaseerd deze Harvard-paper). Natuurlijk: niemand streeft naar 100% windenergie, en deze berekening houdt geen rekening met offshore, maar het geeft je een idee van het enorme oppervlakteverbruik van windenergie.
En stel dat je het primaire energieverbruik enkel met kernenergie zou dekken (wat ook niemand wil)? Dan zou je enkele tientallen reactoren nodig hebben, dus een dozijn industriële sites. Ik heb het niet uitgerekend, maar de oppervlakte zou verwaarloosbaar zijn.
- In West-Europa is de nucleaire sector eigenlijk al sinds 1986 op zijn retour, weliswaar tegen verschillende snelheden in verschillende landen. […] Maar voorts dit: als Boudry het Myrrha-project opvoert als bewijs dat België tot ‘de wereldtop’ behoort in het nucleaire onderzoek, vermeldt hij niet dat (1) dat project slechts een specifiek stukje expertise dekt, (2) intussen al bijna 2 miljard overheidssteun heeft gekost, bij een zeer onzekere wetenschappelijk-technologische opbrengst, en (3) dat lang niet iedereen, juist ook binnen de Belgische nucleaire sector, gelukkig is met dat project – to say the least -.
Elke overheidsinvestering in fundamenteel wetenschappelijk onderzoek heeft een “zeer onzekere wetenschappelijk-technologische opbrengst”. Dat is nogal evident: 95% van alle onderzoeksprojecten leiden tot niet technologische doorbraken. Een slimme overheid legt haar eieren in verschillende manden, in de hoop dat één ervan de technologische doorbraken van morgen realiseert (zie het boek van Mariana Mazzucato, The Entrepreneurial State)
- Overigens: als ik me zorgen maak over expertise inzake kernenergie, liggen die elders: Rusland voert een behoorlijk agressief nucleair exportbeleid, waarbij goedkope centrales, vermoedelijk ook met lagere veiligheidstandaarden, worden geleverd aan vooral Aziatische en Afrikaanse landen, die ter zake absoluut onvoldoende expertise hebben. Boudry’s optimistische ecomodernisme heeft daar geen antwoord op.
Daar heb ik wel zeker een antwoord op: Aziatische en Afrikaanse landen zouden veel beter af zijn met kerncentrales dan met fossiele centrales, omdat deze laatste tienduizenden doden door luchtvervuiling veroorzaken. Als wij Europeanen niet willen dat Afrikaanse landen (mogelijks ondermaatse) Russische kerncentrales aanschaffen, dan moeten we zelf het voortouw nemen en betere centrales aanbieden. Hoe dan ook zien onze Europese nucleaire toezichthouders geen probleem met het eventueel goedkeuren van Russische of Chinese generatie-III centrales.
Overigens is het angstbeeld over de dominantie van Rusland wel ironisch: waar zou dat gas vandaag komen waarmee onze nieuwe gascentrales binnenkort gestookt worden?
- Het is pertinent onjuist te suggereren dat het Nederland menens is met plannen voor een nieuwe kerncentrale.
Leroy verzint opnieuw “pertinent onjuiste” zaken die ik nergens beweer. In mijn stuk schreef ik enkel dat Nederland een “marktbevraging voor de bouw van nieuwe kerncentrales” organiseert, dus dat ze bekijkt of er interesse is van private partners. Ik heb niet gezegd dat ze in Nederland bijna de eerste schop in de grond zetten. Wel heeft klimaatminister Wiebes een grote interesse in kernenergie, die hij voordelig en betaalbaar acht: “klimaatdoelen haal je niet zonder kernenergie”.
- Typerend voor Boudry’s flexibele omgang met feiten is ook hoe hij twee opiniepeilingen behandelt: de eerste, waaruit blijkt dat 6 op 10 Vlaamse jongeren menen dat kerncentrales CO2 uitstoten, heet het gevolg van ’telkens weer dit soort propaganda’. De tweede waaruit blijkt dat ook na Fukushima 6 op 10 Belgen voorstander zijn van kernenergie is een bewijs dat de Belgische burger daar nog steeds voor gewonnen is… In het eerste examen ‘opiniepeilingen interpreteren’ zou dat een grove onvoldoende opleveren.
De eerste peiling gaat over het geloof in iets dat manifeste onwaar is (dat kerncentrales CO2 zouden uitstoten), de tweede peiling gaat over een voorkeur. Nogal logisch dat ik voor het eerste resultaat een verklaring zoek in propaganda, niet voor de tweede. Voor mijn examen logica en argumentatieleer krijgt Leroy een grove onvoldoende.
- Ten slotte Boudry’s taalpolitieke trucje. Door het gehele stuk identificeert hij zich met zijn thema: ‘we behoren tot de wereldtop’, ‘wij kleine Belgen’ enz. Maar de zinsnede ‘onze eigenste kerncentrales’ vind ik een ongepast moederlijke omarming van een energiebron waar ‘we’ nauwelijks onze eigen zeg over hebben gehad – en nog steeds niet hebben -. Kernenergie is een bijproduct van de kernwapenwedloop en was onderdeel van het naoorlogse economisch-technologische aanbod van de US aan West-Europa.
Dat is allemaal geschiedenis: mijn stuk kijkt naar de toekomst. Door een samenloop van historische omstandigheden hebben landen als België en Frankrijk veel nucleaire expertise in huis. Wat doet het ertoe dat dat destijds te maken had met onze koloniën, met de Koude Oorlog, en met de oliecrisis van de jaren ’70? Mijn stuk kijkt vooruit: hoe kan België het heft in handen nemen en zijn nucleaire knowhow ten volle benutten?
Kortom, Leroy heeft geen enkele “mispeer” gevonden in mijn tekst, maar heeft er onderweg wel zelf een paar gemaakt.
En tot slot nog: dat meerdere prominente academici het verzet tegen de kernuitstap steunen, zit Leroy kennelijk erg hoog. In De Standaard deed hij nog een poging om enkele ondertekenaars van onze petitie hun spreekrecht te ontnemen, omdat ze toevallig ook (vice-)rector zijn. In dat stuk wekt Leroy de indruk alsof de handtekening van een rector onder een opiniestuk (in eigen naam dan nog) in één klap het vrije onderzoek aan de hele universiteit op de helling zou zetten: ‘Kunnen onze dochters en zonen aan de UGent nog filosofie studeren, of alleen ecomodernisme?’, vraagt hij zich af. Na deze klap van de windmolen wil ik Leroy graag uitnodigen op één van mijn colleges wijsbegeerte aan de UGent: over ecomodernisme gaf ik er nog nooit les, maar wel over argumentatieleer. Kan voor hem ook nuttig zijn.
(Knack, 2 december 2020)