Waar houdt de beeldenstorm op?

Dat we de ‘geschiedenis niet mogen uitwissen’ is een slechte reden om standbeelden en straatnamen te behouden. Maar er zijn ook goede argumenten. Twee criteria kunnen helpen: de aftoetsing aan morele vooruitgang en het totale morele bilan van een historische figuur.

‘Wie een standbeeld verwijdert, herschrijft de geschiedenis.’ Dat argument hoorde je vaker in de afgelopen weken, onder andere uit de mond van de Franse president Emmanuel Macron. Je mag het verleden beoordelen en bekritiseren, aldus de beeldenbeschermers, maar je mag het niet uitwissen.

Nochtans is dat een drogargument, een retorische fopduik. De reden is eenvoudig: standbeelden zijn geen geschiedenisboeken, maar zijn bedoeld als hulde, als historisch eerbetoon. In Duitsland valt geen enkel standbeeld van Adolf Hitler te bespeuren, maar toch zijn de Duitsers hem nog lang niet vergeten. ‘Never forget’, zeggen de Amerikanen over de aanslagen van 11 september 2001. Juist, maar daarvoor heb je geen buste van Osama bin Laden nodig. De Vrijheidslaan in Amsterdam heette ooit de Stalinlaan, genoemd naar de dictator die zijn eigen volk uithongerde en uitmoordde. Herschreef de stad Amsterdam de geschiedenis toen ze die naam wijzigde? Natuurlijk niet. De naamswijziging kwam er net door meer historisch bewustzijn.

Soms zijn het juist de standbeelden zelf die de geschiedenis vervalsen. De standbeelden voor de generaals van de Geconfedereerde Staten van Amerika die eind 19de eeuw ingehuldigd werden, stellen de strijd van het zuiden in de Amerikaanse burgeroorlog voor als een nobele zaak, als een tragische broedertwist tussen twee verscheurde landsdelen met dezelfde idealen. Daarmee verdoezelen ze de werkelijke inzet van de burgeroorlog: de zwarte slavernij. In sommige gevallen zijn het zelfs uitingen van white supremacy, van nostalgie naar een samenleving waarin de blanke man superieur was.

Maar dat wil niet zeggen dat er geen andere goede redenen zijn om standbeelden, straatnamen of andere gedenktekens te behouden. Want waar houdt die beeldenstorm op? Wij stellen daarvoor twee criteria voor:

Morele vooruitgang. Allerlei denkbeelden en praktijken die we vandaag verwerpelijk vinden, zoals slavernij en kolonialisme en racisme, waren vroeger de normaalste zaak van de wereld. Als we onze hedendaagse normen als maatstaf nemen voor het verleden, dan moeten we voor niemand die voor de 18de eeuw leefde nog een standbeeld oprichten (of laten staan). Dat is evident absurd. De filosoof Aristoteles bijvoorbeeld verdedigde slavernij, vond vrouwen minderwaardig en geloofde in een hiërarchie tussen rassen. Maar in de oudheid was omzeggens niemand te vinden die slavernij in vraag stelde, laat staan die in universele menselijke gelijkwaardigheid geloofde.

In zo’n tijdsgeest kan je van niemand verwachten, zelfs niet van een briljant filosoof, dat hij op zijn eentje verlichte denkbeelden ontwikkelt. Zover was de maatschappij nog lang niet. Die historische context moeten we meenemen in ons morele oordeel. Voor iemand die vandaag de opvattingen van Aristoteles over vrouwen en zwarten verkondigt, zouden we geen standbeeld oprichten. Maar voor de Griekse filosoof wel.

Die inschatting verandert naarmate we het heden naderen. Neem de Belgische koning Leopold II. Tijdens de periode van Kongo-Vrijstaat, van 1885 tot 1908 privébezit van Leopold, werden miljoenen mensen verminkt, vermoord, uitgebuit en gewelddadig onderdrukt. Belangrijk is dat die misdaden ook destijds al scherp veroordeeld werden door de internationale gemeenschap. 130 jaar geleden stelde bijna niemand in Europa het kolonialisme in vraag, maar wel het wrede koloniale schrikbewind van Leopold II. Met andere woorden, koning Leopold was zelfs volgens de toenmalige morele standaarden een vreselijke man. Een eerbetoon aan zo iemand in de publieke ruimte, gesanctioneerd door de Belgische staat, is wel degelijk ongepast.

Dit criterium houdt geen moreel relativisme in: onze huidige morele denkbeelden zijn wel degelijk superieur aan die in het verleden. Wel is het een erkenning van de grote morele vooruitgang van de afgelopen drie eeuwen, met name sinds de verlichting. Als samenleving willen we juist die mensen huldigen die de vooruitgang (op vlak van moraal, kennis en politiek) voorwaarts stuwden, niet de treuzelaars en weigeraars die ze tegenhielden.

Het totale morele bilan is het tweede criterium. Niemand is perfect, en bijna geen enkele historische figuur heeft een onbesmet blazoen. De relevante vraag is daarom: waarvoor wordt een historische figuur precies gehuldigd? Als dat omwille van een concrete verdienste is, kan dat opwegen tegen morele gebreken op andere vlakken.

Martin Luther King was schuldig aan ernstig seksueel misbruik, Thomas Jefferson was ondanks zijn verheven morele principes zelf een slavenhouder, en Albert Einstein was wreed en hardvochtig tegenover zijn vrouw. Maar alle drie zijn ze verantwoordelijk voor unieke en uitzonderlijke prestaties voor de mensheid. Koning Leopold II daarentegen heeft geen enkele grote verdienste die zou opwegen tegen zijn wandaden. Hetzelfde kan je zeggen over de meeste slavendrijvers van de West-Indische Compagnie in Nederland.

Tot slot is het nuttig om hier even bij stil te staan: naar welke van onze huidige denkbeelden en praktijken zullen onze achterkleinkinderen met verschrikking terugkijken? Zullen binnen 100 jaar standbeelden omver worden getrokken van Barack Obama en Angela Merkel omdat ze geregeld eens een biefstuk aten, of bovengemiddeld veel CO2 uitstootten? Morele vooruitgang is niet afgelopen. Als we van onze kleinkinderen enige clementie verwachten, dan kunnen we die beter ook aan de dag leggen voor onze grootouders.

(Opiniestuk samen met Jeroen Hopster in De Tijd)