De wortel van ons klimaatprobleem, schrijft paus Franciscus in zijn groene encycliek Laudato Si’, is onze menselijke hoogmoed: ‘Het misbruik van de schepping begint wanneer we niet langer een hogere instantie dan onszelf erkennen, wanneer we alleen onszelf zien.’
Dat een paus die mening is toegedaan, mag niet verwonderen. Ze past in een lange traditie van christelijk denken over hoogmoed als de eerste en ergste van de zeven hoofdzonden. Maar Franciscus is niet de enige die er zo over denkt. De meeste klimaatactivisten mogen dan niet in de bijbelse God geloven, ook zij leggen de ultieme oorzaak van de klimaatcrisis bij de hoogmoed van onze soort. Ook zij manen tot meer bescheidenheid en tot respect voor de natuur, in al haar ondoorgrondelijkheid.
En ook deze seculiere kritiek op menselijke hoogmoed kent zijn zondeval. Ooit, toen we nog als jager-verzamelaars leefden, hadden we nog respect voor de natuur. We kenden onze plaats, als dier onder de dieren. Maar toen kwam de landbouwrevolutie, en daarna de wetenschappelijke revolutie. Door de wereld te doorgronden, verwierven we ook steeds meer macht over haar, en kregen we het steeds hoger in de bol. We waanden onszelf heer en meester over de natuur, verheven boven andere dieren, zelfstandig en soeverein. ‘Alle milieucrises die we nu hebben’, schrijft Jelmer Mommers van De Correspondent in zijn nieuwe boek Hoe gaan we dit uitleggen, ‘zijn het gevolg van dat ene waanidee’. Zoals Prometheus het vuur van de goden stal, zoals Adam en Eva hun tanden zetten in de vrucht van de Boom van Kennis, zo haalde de vermetele westerse mens fossiele smurrie uit de aarde en werd terstond bevangen door grootheidswaan. In de woorden van de milieujurist Hendrik Schoukens in het weekblad Knack: ‘Sinds de Industriële Revolutie hebben we de natuur behandeld als een voorwerp, als een object dat louter geëxploiteerd diende te worden.’ Geen wonder dat vele klimaatactivisten, van Al Gore tot Naomi Klein, de groene encycliek van Franciscus bewierookten.
Het is een fraaie parabel: de oorspronkelijke mens als nobele wilde in harmonie met de natuur, de moderne mens als hoogmoedige hemelbestormer en planetaire plunderaar. Alleen klopt het voor geen meter. In werkelijkheid hadden jager-verzamelaars, per hoofd, een grotere ecologische voetafdruk dan wij: ze legden een groter beslag op de natuur tegenover een veel lagere levensstandaard. Een belangrijke getuige is het fossielenbestand. Met een populatie van slechts enkele miljoenen slaagden onze voorouders erin om, zowat overal waar ze voet aan grond zetten, alle grote landdieren uit te roeien. Hetzelfde geldt voor ontbossing: kleine populaties, grootschalige vernieling. Een veelvoorkomende praktijk was brandlandbouw, waarbij grote stukken bos worden platgebrand om er gedurende enkele jaren wat schamele gewassen op te kweken (wat overigens ook tonnen CO2 uitstoot). Als iedereen als jager-verzamelaar leefde, zou onze planeet hooguit 100 miljoen mensen aankunnen. Dat onze voorouders niet nog méér vernieling zaaiden, kwam vooral omdat ze met te weinigen waren en te snel doodgingen.
De komst van de industriële revolutie betekende uiteindelijk zelfs goed nieuws voor de natuur. Nu we toegang kregen tot uitbundige voorraden energie (steenkool en olie), hoefden we geen bos meer te kappen om ons warm te houden of om voedsel te koken, en geen walvissen meer jagen om onze olielampen te vullen. Driekwart van de wereldwijde ontbossing vond plaats vóór 1800, niet erna. De waarheid is dat mensen de natuur altijd en overal naar hun hand hebben gezet. Alleen zijn ze er sinds de moderniteit veel slimmer en doortastender in geworden – met een explosieve bevolkingsgroei tot gevolg. De Living Planet Index van het Wereldnatuurfonds laat zien dat de wilde natuur vandaag het meest floreert in welvarende landen. Bossen groeien aan, rivieren stromen weer vol leven en talloze wilde diersoorten herkoloniseren het landschap. Menselijke vooruitgang betekent: loskomen van de natuur. Armoede en onderontwikkeling betekenen: aan de natuur overgeleverd zijn.
Als we het probleem van klimaatopwarming willen oplossen, moeten we afstappen van de ideologie die menselijke hoogmoed als de wortel van het kwaad aanwijst. Niet alleen vertekent die het verleden, maar ze is ook een slechte leidraad voor de toekomst. Activisten die erdoor bevangen zijn, hanteren één devies: alles moet minder. Minder grootheidswaan, minder consumptie, minder spilzucht, minder reizen en luxe, misschien ook minder mensen. Economische groei is een verslaving waar we dringend vanaf moeten, want op een eindige planeet is oneindige groei onmogelijk. Bovenal moeten we ons bescheidener opstellen. We moeten ophouden ons te gedragen alsof we heer en meester zijn van de natuur. Voor zover we technologie gebruiken, moet die beantwoorden aan een specifiek profiel: kleinschalig, circulair, lokaal, in harmonie met de natuur.
Die vrome oproepen tot bescheidenheid en versobering miskennen echter de werkelijke omvang van onze opdracht. Onze doelstelling op de lange termijn, zoals vastgelegd in het klimaatakkoord van Parijs, is niet zomaar om onze uitstoot wat te temperen of terug te dringen, maar om ze helemaal tot nul te herleiden. En dat met een groeiende wereldbevolking plus sterk toenemende energiebehoeften in ontwikkelingslanden, en dat binnen een tijdspanne van een halve eeuw. De geliefkoosde oplossingen van klimaatactivisten, zoals zonne- en windenergie, zijn helaas volkomen ontoereikend voor deze doelstelling. Ondanks de enorme investeringen en de spectaculair dalende kostprijs, staan zon en wind samen nog steeds slechts in voor ongeveer één procent van de wereldwijde energieproductie. De verdere groei van hernieuwbare energie botst op onontkoombare fysische beperkingen, zoals extreem lage energiedichtheid, weersafhankelijkheid en groot oppervlaktegebruik. De gedachte dat de wereldeconomie tegen 2050 kan draaien op wind en zon, is gewoon waanzin.
Een veel krachtdadiger remedie voor het klimaatprobleem is kernenergie, zoals Joshua Goldstein onlangs betoogde in de Volkskrant. Kerncentrales produceren enorme hoeveelheden energie op een minuscuul oppervlak, en stoten geen gram CO2 uit. De energiedichtheid van uranium is drie miljoen keer hoger dan die van steenkool of olie, en nog vele malen hoger dan zon en wind, waardoor kerncentrales ook veel minder afval produceren. Toekomstige reactortypes kunnen die energiedichtheid nog fors verhogen en hun eigen afval recycleren. Bovendien behoort kernenergie tot de veiligste en minst vervuilende energiebronnen ter wereld, en levert het stroom bij weer en wind, in tegenstelling tot hernieuwbaar. De enige landen die er al in slaagden om hun economie te ‘ontkolen’, zoals Frankrijk en Zweden, steunden daarbij zwaar op kernenergie.
Het lijkt bizar dat klimaatactivisten zich al decennia hardnekkig blijven verzetten tegen een technologie die zo’n grote troef kan betekenen in hun eigen strijd. Als je echter gelooft dat technologische hoogmoed de wortel van het kwaad is, dan is het niet verwonderlijk dat je je neus ophaalt voor kernenergie. Want atomen splijten in hoogtechnologische reactoren, dat is wel het toppunt van Prometheïsche hoogmoed, van gevaarlijke grootheidswaan. Ons klimaat redden met kernenergie, dat lijkt als brand blussen met een vlammenwerper.
Om dezelfde reden voert de groene beweging al decennia een verbeten strijd tegen genetische modificatie, een technologie met tal van beloftevolle toepassingen voor het temperen van klimaatopwarming, zoals droogte-resistentie, hogere opbrengst, ploegloze landbouw en minder gebruik van pesticiden. Want aan genen morrelen, dat is ‘voor God spelen’ en daarom uit den boze. De paus zal het graag horen.
Hetzelfde liedje klinkt rond de nieuwe technologie van koolstofcaptatie – het afvangen en opslaan van CO2 – die Greenpeace al bij voorbaat afschiet omdat het niet in haar ideologische kraam past. De klimaatzondaars moeten boeten en tot inkeer komen, geen kunstgreepjes bedenken om te kunnen blijven stoken.
Ik raak er steeds meer van overtuigd: de grootste hindernis voor een daadkrachtig klimaatbeleid zijn niet langer de klimaatontkenners, maar de activisten die alleen oplossingen aanvaarden die binnen hun eigen ‘minder, minder’-ideologie passen. Die houding zou hen wel eens kunnen opbreken. Als we maar blijven rommelen in de marge met zonnepanelen en windmolens, en elke doortastende oplossing als ‘hoogmoed’ afserveren, zullen we uiteindelijk noodgedwongen moeten grijpen naar remedies die nog veel drastischer zijn.
Dan komen we op het terrein van geo-engineering, de doelbewuste sturing van ons planetaire klimaat. Neem de technologie van zonnebeheer, waarbij we onze stratosfeer besproeien met zwaveldeeltjes of krijtpoeder die zonlicht weerkaatsen, bij wijze van tijdelijke afkoelperiode in de overgang naar een koolstof-neutrale economie. Tot voor kort was zonnebeheer een onbespreekbaar taboe, maar vandaag komt het steeds scherper in het vizier. Dat zo’n planetaire sproeibeurt werkt, weten we met grote zekerheid, want vulkanen deden het ons talloze malen voor. Een grote uitbarsting kan zelfs een nieuwe ijstijd inluiden. Alleen is zonnebeheer geen duurzame oplossing, omdat we moeten blijven sproeien tot we de overtollige broeikasgassen hebben verwijderd, anders gaat de opwarming in alle hevigheid verder. En in afwachting krijgen we mogelijk nare neveneffecten als zure regen. Niemand staat te springen om de stratosfeer vol met troep te spuiten, maar steeds meer wetenschappers onderzoeken de piste, uit noodzaak.
De Franse klimaatprofeet Bruno Latour schrijft in zijn boek Oog in oog met Gaia dat we mensen die aan geo-engineering denken in een ‘dwangbuis’ moeten stoppen voor ze stommiteiten uithalen. Maar wie huivert bij zo’n deus ex machina moet beseffen: als we niet snel doortastende oplossingen vinden voor ons klimaatprobleem, dan zal op den duur alleen deze planetaire noodrem overblijven. Het gevaar van zonnebeheer is niet dat het teveel kost, eerder dat het te goedkoop is. Enkele miljarden volstaan, een peulenschil in vergelijking met andere klimaatmaatregelen.
Wat zullen we doen wanneer een coalitie van tropische landen – die het hardst getroffen worden door klimaatopwarming – binnen enkele decennia beginnen te dreigen om op eigen houtje aan zonnebeheer te doen, om de opwarming te temperen? Het is een gedachte-experiment dat de politieke wetenschapper Jonathan Symons uitwerkt in zijn laatste boek. Dwangbuizen en preken over hoogmoed zullen dan weinig uithalen. Kunnen we tijdig een betere oplossing bedenken?
De juiste manier om naar klimaatopwarming te kijken is als een hinderlijk neveneffect van iets wat een enorme zegening betekende voor de mensheid. Natuurlijk, als we al die samengeperste dode beesten en planten onder de grond hadden laten zitten, zaten we nu niet opgescheept met dat stijgende kwik. Maar dan waren onze levens ook armoedig, smerig, beestachtig en kort gebleven, zoals gedurende de rest van de wereldgeschiedenis tot omstreeks 1800. Fossiele brandstoffen waren (en zijn) een geweldige trapladder in de geschiedenis van de vooruitgang. Alleen is de tijd stilaan aangebroken om die ladder onder ons weg te schoppen.
Bij een opdracht van die omvang past geen valse bescheidenheid, maar gezonde ambitie, visie en daadkracht. Natuurlijk zijn wij als mens wél verheven boven de rest van de natuur, wat milieuactivisten ook mogen beweren. Geen enkele andere diersoort heeft enig benul van de moleculen die in onze dampkring rond dwarrelen en hoe sommige daarvan warmte gevangen houden. Tot voor twee eeuwen terug hadden we zélf geen flauw benul. De enige samenleving die een ingewikkeld fysisch systeem als ons klimaat kan doorgronden, is een hoogtechnologische en geïndustrialiseerde samenleving als de onze. De enige die het klimaatprobleem kan oplossen: idem.
De huidige focus op emissiereducties en versobering leidt vooral tot tijdverlies en gerommel in de marge. Het beste wat wij kunnen doen, als kleine en welvarende landen, is voluit de kaart trekken van technologische innovatie. Wij moeten oplossingen ontwikkelen die de transitie naar een koolstofvrije energie vlotter en goedkoper maken voor iedereen. In plaats van de handen ten hemel werpen, zoals de paus ons maant, kunnen we beter de mouwen opstropen. Dit is de eerste keer in de geschiedenis van de planeet dat er een soort rondloopt die slim en empathisch genoeg is om zich het lot van andere soorten aan te trekken en om hun voor uitsterving te behoeden. Een hogere vorm van intelligentie dan die van Homo sapiens valt in deze uithoek van de kosmos nergens te bespeuren.
Wel dan: noblesse oblige. Zoals de schrijver en ecomodernist Stewart Brand schreef: ‘We zijn als goden, en we móéten er goed in worden.’ En dan liefst geen god zoals die van Franciscus, die zijn hele schepping verzwelgt in een zondvloed, maar verantwoorde en intelligente goden die goed zorg dragen voor de aarde. Daarvoor moeten we wel het hoofd koel houden en de ideologische paardenkleppen afzetten. Het grootste probleem is niet hoogmoed maar bescheidenheid. Valse bescheidenheid.
(de Volkskrant, 13 september 2019)