Wil het echte spook nu opstaan?

Ik ben niet verknocht aan de term ‘cultuurmarxisme’, zo schreef ik in mijn essay over de culturele erfenis van Marx. Als je er allergisch aan bent, mag je voor mijn part de term ‘identitair marxisme’ gebruiken. De kern van de zaak is dat er vandaag gemuteerde marxistische denkschema’s doorschemeren in ons identiteitsdebat. Toch probeert Stijn Klarenbeek de discussie terug naar dat vermaledijde woord te trekken, om nogmaals triomfantelijk aan te tonen dat het echt wel de nazi’s waren die het woord als eerste gebruikten. Aan de inhoud van mijn betoog wijdt Klarenbeek geen woord. “Waarom zeg je niet gewoon dat je tegen links bent?”, vraagt hij mij retorisch? Dat is eenvoudig: omdat ik niet tegen links ben. Ik wil mee strijden tegen onderdrukking en discriminatie, maar niet op basis van de binaire simplismen die activisten aan Marx hebben ontleend.

Hubert Smeets is wel bereid om in te gaan op mijn inhoudelijke betoog. Helaas herleidt hij mijn beschrijving van cultuurmarxisme tot ‘binair denken’, alsof ik zou beweerd hebben dat Marx het binaire denken heeft uitgevonden. Met deze stropop kan Smeets vervolgens genadeloos de draak steken: want was Jezus ook geen marxist avant la lettre, en is de informatica ook niet marxistisch (ééntjes en nulletjes, weet u wel). Natuurlijk is binair denken an sich geen uitvinding van Marx. Wat klassiek marxisme en idenititair marxisme gemeen hebben, zo schreef ik, is de reductie van een complexe maatschappelijke werkelijkheid tot een binaire tegenstelling tussen een groep onderdrukkers en een groep onderdrukten. Dat is een veel rijkere parallel dan simpelweg ‘binair denken’. Elke marxist denkt binair, maar niet iedereen die binair denkt is een marxist. Dat is elementaire logica.
Sid Lukkassen tenslotte valt mijn betoog aan langs de andere flank. Hij schrijft dat de ‘lange mars door de instellingen’ louter een kwestie is van een veranderde tijdsgeest, niet van een bewust plan of complot. Natuurlijk klopt het dat de tijdsgeest sinds de jaren ’60 grondig is veranderd. Lukkassen vermeldt het ‘doorbreken van de traditionele (burgerlijke) moraal’, de ‘seksuele bevrijding’, en de ‘extreme identificatie met de underdog’. Maar zelfs indien Lukkassen de lange mars helemaal niet intentioneel bedoelt, verwerp ik zijn definitie van ‘cultuurmarxisme’, gewoon omdat ze veel te omvattend is, en omdat ze quasi samenvalt met het progressieve gedachtegoed. Ik ben zelf voorstander van de vrije liefde, van het homohuwelijk, van gelijke rechten voor transgenders, van praktijktests tegen raciale discriminatie, en ik vind daarnaast dat onze samenleving zich moet bekommeren om slachtoffers van onderdrukking. Ben ik nu een cultuurmarxist?
Het is precies dankzij deze omvattende definitie van ‘cultuurmarxisme’ dat Lukkassen kan volhouden dat het spook tot in al onze instellingen is doorgedrongen. In zijn boek Avondland en Identiteit bespreekt Lukkassen een hele resem verschijnselen onder deze noemer: pornografie, dadaïsme, roetpieten, vrouwenquota, klimaatzondaars, health food, homoseksuele bloeddonors, lelijke gebouwen, boybands, feminisering, de verzorgingsstaat, slechte seks – allemaal evenzovele verschijningsvormen van het cultuurmarxisme. Dat is wat Stijn Klarenbeek omschrijft als de “ondeelbare, monolithische linkse politieke stroming die is doorgedrongen tot alle culturele en politieke instituties”. Sid Lukkassen moet zich aangesproken voelen door die kritiek, maar ik niet. Mijn definitie van cultuurmarxisme – of identitair marxisme – is veel nauwer: niet de bekommernis om slachtoffers zelf, maar de binaire tweedeling tussen onderdrukkers en slachtoffers. Niet de strijd tegen uitsluiting en onderdrukkking zelf, maar de gelijkschakeling van maatschappelijke ongelijkheid en onderdrukking. Niet de strijd tegen onrechtvaardigheid, maar het perfide identiteitsdenken dat individuen ondergeschikt maakt aan de groep waartoe ze toevallig behoren.