De vragen van Proust (interview De Morgen)

De Franse schrijver Marcel Proust beantwoordde ze ooit in een vriendenboekje, nu geeft De Morgen er een eigenzinnige draai aan. Dertig directe vragen, evenzoveel openhartige antwoorden. Vandaag: filosoof Maarten Boudry (33). Wie is hij in het diepst van zijn gedachten?
1. Hoe oud voelt u zich?
“Exact 33. Dat treft, want dat is ook mijn biologische leeftijd. Ik weet niet goed wat het betekent om je jonger te voelen dan je bent. En ik neem aan dat bijna niemand zich ouder voelt.
 “Eigenlijk is mijn leven in Gent een beetje een verlengde van mijn studententijd. Ik woon op een nogal studentikoos ­dak­appartement. Mijn zus zegt altijd: ‘Wanneer ga je daar nu eindelijk vertrekken? Zoek toch eens iets deftigs.’ Ik hou wel van een nomadisch leventje. Ik ben niet honkvast. Ik heb niet de behoefte om een huis te kopen. Dus wat dat betreft gedraag ik me misschien nog als een student. Beetje lezen, beetje schrijven, wat discussiëren, koffietjes drinken.” (lacht)
2. Wat vindt u een belangrijke ­eigenschap van uzelf?
“Dat ik eigenlijk een introvert ben die weliswaar een behoorlijke extravert kan vertolken. Ik heb die podiumvrees toch wat moeten leren overwinnen. Je hebt mensen die graag in het middelpunt van de belang­stelling staan, maar ik niet. Voor lezingen, lessen of televisie­optredens moet ik me toch telkens weer opladen. Debatten doe ik dan nog het liefst, omdat er meer uitdaging in schuilt.
“De persoon met wie ik vroeger het vaakst discussieerde, was wellicht mijn vader. Hij komt uit een klassiek katholiek gezin. Als zijn ouders iets te bespreken hadden, deden ze dat in het Frans, opdat de kinderen het niet zouden begrijpen. Daar was hij niet zo opgezet mee en hij wilde zeker niet dezelfde fout maken bij de opvoeding van zijn kinderen. Als er een beslissing genomen moest worden, kregen wij inspraak. Soms tot vervelens toe. (lacht) Thuis heb ik dus leren gedachten formuleren en argumenteren.
“Aan oeverloze discussies op Facebook heb ik een hekel, maar op Twitter ben je gebonden aan een limiet van 280 tekens. Mijn gedachten verpakken in zo’n beperkte ruimte, spreekt me wel aan. Ik ben graag met taal bezig. Een complex argument vinnig en gebald weergeven, schenkt me plezier.
“Ik weet dat ik polemisch schrijf en heb wel wat vijanden gemaakt. Ik kan niet zeggen dat kritiek me helemaal niet raakt, maar ik heb wel een dikke huid ontwikkeld. Af en toe schrik ik er nog wel eens van hoe diep de afkeer kan zitten. In bepaalde progressieve kringen van hoog­opgeleiden lig ik echt niet goed. Ze verwijten mij dat ik een wolf in een schaaps­vacht zou zijn. Die uitspraak over de rationaliteit van het nazisme in ­vergelijking met IS  is bij veel mensen in het verkeerde keelgat geschoten, ja. Sommigen noemen mij zelfs een halve fascist.
“Maar tegelijk wil ik me daardoor niet laten intimideren, want zo werkt de politieke correctheid hè. Als je iets negatiefs over de islam zegt, worden je woorden uit de context gerukt. Je wordt afgeschilderd als extreem rechts. Enkele vrienden ­hebben zelfs met mij gebroken vanwege mijn ‘zogenaamde’ ideeën.
“In de meeste opzichten ben ik links, maar ik sta positief tegenover de vrije markt. De hele kritiek op het neoliberalisme vind ik voor een groot stuk zonder verdienste. Er zijn specifieke problemen met het bankwezen of met privatisering, maar het neoliberalisme als bron van alle kwaad, de retoriek van Paul Verhaeghe en Hans Achterhuis, die volg ik niet. Ik pleit wel voor een vermogens­winst­belasting en vind dat we trots mogen zijn op onze systemen van herverdeling.
“Als het over ethische onderwerpen gaat, ben ik zelfs radicaal links. Wat racisme en discriminatie betreft, heb ik ook linkse standpunten. Ik vind nog altijd dat je het moet opnemen voor slachtoffers die onderdrukt worden, maar ik denk niet dat je mensen omwille van hun huidskleur of achtergrond een ­vrijgeleide moet geven. Als je links bent, moet je het opnemen voor slachtoffers en dat wil ook zeggen: de slachtoffers binnen de groep slachtoffers. Moslims hebben het in bepaalde opzichten inderdaad harder te verduren, maar je hebt ook moslims die anderen onderdrukken, vrouwen, homo­seksuelen enzovoort. En links heeft een heel groot probleem om om te gaan met de groep slachtoffers binnen de groep slachtoffers. Ik vind dat ik linkser ben dan vele andere zelfverklaarde ‘linksen’. Ik probeer het op een meer consequente manier voor slachtoffers op te nemen.
“Aan de universiteiten heerst er in de menswetenschappen een soort van pensée unique, een soort van tunnelvisie, toch als het over onderwerpen als migratie en religie gaat. Iedereen hangt min of meer hetzelfde linkse gedachtegoed aan en de kritische vragen worden niet meer gesteld. Ik ben zelf niet rechts, maar ik vind wel dat links zich moet heruitvinden. Politieke correctheid is echt een geweldig probleem.”
3. Wat is uw passie?
“Wetenschappelijke kennis. Neem de waarneming van zwaarte­kracht­golven door de botsing van neutronen­sterren, of de hachelijke maar perfecte landing van Philae op een komeet, of de ontdekking van ziekte­kiemen, en natuurlijk Darwins theorie van evolutie door natuurlijke selectie. De mens is het eerste wezen in het universum dat zich bewust is van zijn eigen herkomst. Dat maakt je trots om een lid van homo sapiens te zijn.”
4. Wat vindt u uw grootste prestatie?
“Sommige hoofdstukken uit mijn boek Illusies voor gevorderden. En sommige academische artikelen. Maar lang niet alles wat ik geschreven heb. Ik heb intussen de lat hoger gelegd.” (lacht)
5. Wat wilde u worden als kind?
“Concertpianist.”
6. Wat was voor u een moment van opperste geluk?
“Ik herinner me het gevoel van eindeloosheid en zorgeloosheid van sommige zomer­vakanties als kind, zoals op kamp in de bossen van Clervaux. Al ben ik wantrouwig tegenover jeugd­nostalgie.

“Opperste geluk schuilt soms in een gevoel van extreem contrast. Ik heb al jaren chronische rugpijn, en na enkele maanden die erg heftig waren, ontdekte ik plots een pijnstiller die bijna miraculeus werkte. De eerste weken was ik in een staat van euforie. Ik heb dat medicijn bijna in het dankwoord van mijn boek gezet. Ah, wetenschap!”

7. Welke kleine, alledaagse gebeurtenis kan u blij maken?
“Een boek lezen op een zonnig terras en me er volledig in onder­dompelen, kan me intens gelukkig maken. Ik hou vooral van non-fictie, van de combinatie van esthetisch plezier en intellectueel genot. En voor de rest een avond dineren en ­praten met vrienden, of met mijn vriendin, of het nu is om lol te trappen of over ernstige zaken te spreken.”
8. Wat is het decadentste wat u ooit hebt meegemaakt?
“Ik heb ooit een reis naar Sydney gemaakt voor een congres, op kosten van de belastingbetaler, waar ik me achteraf schuldig over voelde. 1.500 euro om daar voor twee man en een ­paardenkop een voordracht te geven. Dat is eigenlijk wel decadent, en ecologisch evenmin verantwoord. En zwijg me van ‘netwerken’!”
9. Wat is uw zwakte?
“Naar het schijnt heb ik bindings­angst. En ik ben argwanend.
“Ik heb geen eigendom, ik woon niet samen, ik heb ook geen behoefte aan kinderen. Ik ben zeer verknocht aan de vrijheid die ik heb om mijn eigen resolute keuzes te maken.
“Mijn vriendin woont in Hongarije. Wat afstand kan geen kwaad.” (lacht)
10. Waar hebt u spijt van?
“Als puber heb ik een nogal lastige periode gehad. Ik was arrogant, onaangenaam. Ik kreeg onlangs een uitnodiging van mijn vroegere school, het Klein Seminarie in Roeselare, om een stukje te schrijven voor oud-leerlingen. Ik heb dat uiteindelijk beleefd afgeslagen. Niet omdat ik er zulke slechte herinneringen aan heb, maar omdat ik niet de indruk wilde wekken dat alles er koek en ei was. Ik heb indertijd behoorlijk wat narigheid gehad met wat leraren en de directeur, en zij ook met mij. Eigenlijk heb ik al overwogen om sommige ­leerkrachten mijn excuses aan te bieden. Ik zette de klas op stelten, probeerde hen uit te dagen en deed ook zo weinig mogelijk. Om de een of andere reden schepte ik er een duivels genoegen in om de luierik uit te hangen en leerkrachten te frustreren. Gelukkig ben ik nu van dat perverse trekje af.” (lacht)
11. Wat is uw grootste angst?
“Ik ben geen angstig persoon. Mijn wereldbeeld is optimistisch. Ik ben nergens echt bang voor.”
12. Wanneer hebt u voor het laatst gehuild?
“Wellicht was de laatste keer tijdens de sublieme en ­aangrijpende dans­voorstelling van Sidi Larbi Cherkaoui op het Requiem van Fauré, in een bewerking van Wim Henderickx.
Of bij het ‘Adagietto’ van de vijfde symfonie van Mahler, in Antwerpen. Ook vaak prijs: ‘The Great Gig in the Sky’ of ‘Wish You Were Here’ van Pink Floyd.”
13. Wat kan u plots uit uw humeur halen?
“Irritante geluiden. Het gekrijs van een baby gaat door merg en been. En het monotone gedreun van kerk­klokken op een ­zondagmorgen! Een muezzin hoor ik veel liever, zij het ook liefst niet om 7 uur ’s morgens.” (lacht)
14. Wanneer bent u ooit door het lint gegaan?
“Nog nooit. Ik heb nog nooit in mijn leven gevochten, en ik krijg zelden woede-uitbarstingen.”
15. Waar schaamt u zich soms voor?
“Mocht het echte en oprechte schaamte zijn, zou ik het dan in de krant willen vertellen?”
16. Welke kunstvorm beroert u het meest?
“Met voorsprong muziek. En daarna literatuur. Ik word zelden echt geraakt door beeldende kunst. Misschien omdat ik er ­weinig van af weet. Ik hou wel van Caravaggio of Caspar David Friedrich, of van René Magritte. Maar ik krijg er geen krop in de keel van.”
17. Hebt u ooit een religieuze ervaring gehad?
“In mijn kindertijd, toen ik nog in God geloofde, heb ik daar wel op gehoopt, en zelfs geprobeerd om ze kunstmatig op te ­wekken, maar ik ben er nooit in geslaagd. Ik heb ook nog nooit gehallucineerd. Mijn verbeelding is wellicht te schraal.

“Als kind besefte ik wel al snel dat het christendom eigenlijk een bespottelijke religie is. Dus lach ik ermee. Ik vind dat je met alles mag lachen. Mensen die blasfemie willen verbieden, die vinden dat Charlie Hebdo het verdiend of zelf gezocht heeft, vind ik je reinste intolerantie. Spotten met religie daarentegen vind ik geen uiting van onverdraagzaamheid. Niemand is verplicht om Charlie Hebdo te kopen of naar een comedian als Bill Hicks te luisteren. Waarom zou je niet met een profeet mogen lachen? Hoezo? Van de weerom­stuit ga ik net méér met religie spotten, omdat er zo’n taboe op rust.

“Rik Torfs mag geloven wat hij wil, een salafist mag geloven wat hij wil, maar ik heb wel het recht om het te doorprikken. Ik kan niet verdragen dat er speciaal respect wordt geëist voor iets wat geen bijzonder respect verdient. Niemand kan het recht opeisen om niet beledigd te worden, dat zou intolerant zijn, want dan beknot je mijn vrije menings­uiting. Dan krijg je het dictaat van de langste tenen.
“Het is zeker niet zo dat ik alle gelovigen minacht. In debat met academische theologen kan ik wel bijtende spot gebruiken. Zij kiezen er heel bewust voor, met alle kennis die ze hebben, om te geloven. En als hoog­opgeleiden ­verkeren ze volledig in de gelegenheid om zelf uit te zoeken dat het niet klopt. Dan moeten ze ook maar tegen spot kunnen.”
18. Hoe kijkt u naar uw lichaam?
“Ik heb het al wel eens vervloekt, wegens gezondheids­perikelen. In het pleistoceen had ik het wellicht niet lang uitgezongen, als jager-verzamelaar. Maar de natuurlijke selectie heeft me nog niet te ­grazen genomen. Ah, wetenschap en vooruitgang!”
19. Wat vindt u erotisch?
“Een elegante hidjab.” (lacht)
20. Wat is uw goorste fantasie?
“Ik heb geen fantasie. De werkelijkheid is veel te mooi.” (lacht)
21. Welk dier zou u willen zijn?
“Liefst een roofdier met niet te veel natuurlijke vijanden, dus bovenaan in de voedselketen. Liever eten dan gegeten worden. Doe mij maar een manoel, een wilde Aziatische kat. Of nog beter: een gedomesticeerd mormel, dat ganser dagen kan luilekkeren.”
22. Hoe is/was de relatie met uw ouders?
“Ik mag mezelf gelukkig prijzen: ik ben in een ­liefdevol nest opgegroeid.
“Mensen die al hun problemen toeschrijven aan hun ouders, bekijk ik wel met argwaan. Ik heb daar een heel goed boek over gelezen, The Nurture Assumption van Judith Rich Harris, en daaruit blijkt, als je dat echt gaat onderzoeken en statistisch in kaart brengt, dat de invloed van ouders op het karakter van hun kinderen gering is. Behalve bij misbruik en verwaarlozing, natuurlijk.”
23. Welke eigenschappen waardeert u in anderen?
“Relativerings­vermogen. Ik hou niet van mensen die te snel ­verontwaardigd zijn. Die zwelgen in hun eigen gelijk, zelfs bij alledaagse onbenulligheden. Empathie vind ik belangrijk, de bereidheid om een ander standpunt te begrijpen.
“Zelf­relativering houdt ook in dat je jezelf bespot. Dat je met elkaar kunt lachen en dat mag vrij hard zijn. Ik vind het leuk om met mensen om te gaan die ook een dikke huid hebben. Bij mijn goede vrienden vind ik het comfortabel dat ik me niet moet inhouden. Dat ik gewoon kan zeggen wat er in mij opkomt en dat zij weten: hij meent dat niet. Want mijn soort humor is wel vaak scherp en sarcastisch, en niet iedereen kan daarmee ­overweg.”
24. Hoe definieert u liefde?
“Biochemisch natuurlijk. De vraag die ik wellicht het vaakst krijg, luidt: ‘Is liefde een illusie?’ Nee, want natuurlijk bestaat liefde. Tenzij je je pakweg verbeeldt dat ze wederzijds is wanneer dat niet het geval is. Dan is het zins­begoocheling.
“Verliefdheid is een biochemisch proces, en liefde ook. We moeten er ook geen mysterie van maken.
“Liefde is biologisch. We zijn een vrij monogame soort. Het is belangrijk voor de overleving van menselijke kinderen dat een koppel aan elkaar klit en dat ze elkaar graag genoeg zien om bij elkaar te blijven, ook als het wat moeilijk gaat. Als er bij jager-verzamelaars een vader aanwezig is bij de opvoeding, zijn de overlevings­kansen van het kind veel groter. Bij andere diersoorten is dat anders.
 “Ik geloof wel dat je met iemand samen kunt zijn voor de rest van je leven, maar wat dat betreft ben ik een koele scepticus, omdat ik meteen aan de statistieken denk. Ik wil niet cynisch klinken, maar je moet toch wel wat geluk hebben. En je moet ook de persoonlijkheid hebben om met iemand samen te leven. Wat als je echt een lastig karakter hebt? Ik moet meteen denken aan de sketch van Louis C.K. (Amerikaanse comedian, red.): ‘There’s someone for everyone? Nope, and stop saying it because it’s mean for those people who never find anybody.’ Ik denk dat dat wel klopt. Dat is bijna een soort van magisch idee, dat er op elk potje een dekseltje past.”
25. Hoe wilt u bemind worden?
“Bemind worden ís al een gunst. Willen mensen nu ook bepalen hóé ze bemind willen worden? Verwende nesten!”
26. Hoe zou u willen sterven?
“Een zelfgekozen dood, zoals Seneca die kalm zijn polsen ­doorsneed in een warm bad en ook nog een gifbeker dronk. Al werd hij er wel toe gedwongen door keizer Nero. Een pijnloze en vrij snelle dood dus, na een voltooid leven.”
27. Welk maatschappelijk probleem raakt u?
“Religieuze intolerantie. Niet omdat het objectief de grootste boosdoener is, maar omdat veel mensen er blind voor zijn en religie een hand boven het hoofd houden.”
28. Hebt u zichzelf ooit betrapt op racistische gevoelens?
“Nee. En voor iemand zegt dat we allemaal diep vanbinnen racisten zijn: de impliciete-associatie­test, die peilt naar ­onderhuidse racistische denkbeelden, is inmiddels doorprikt. Het is een waardeloos instrument.

“Neemt niet weg dat het lastig blijft om volledig kleurenblind te zijn. Ik moet soms opletten dat ik niet aan over­compensatie doe, door vriendelijker of welwillender te zijn tegenover ­mensen met een andere huidskleur. Dat soort zachtaardig paternalisme kan ook ergerlijk zijn voor de persoon in kwestie.”

29. Wat betekent geld voor u?
“Geld is louter een middel. Maar wel een zeer handig middel. Ik heb niet de behoefte om meer geld uit te geven dan ik verdien. Uiteraard. (lacht) Maar ook niet om meer geld te verdienen dan mijn collega, mijn broer of wie dan ook. Op andere vlakken heb ik wel een competitief trekje, qua publicaties bijvoorbeeld.
“Ik geef veel geld uit aan eten. Niet in dure restaurants, dat doe ik zelden, maar omdat ik nogal lui ben, ik kook zelden. Ik ga iets afhalen in een pizzeria. Koken stelt mijn geduld op de proef en ik vind koken voor jezelf zo inefficiënt.”
30. Hoe werkt u mee aan een betere wereld?
“Ik ben een aanhanger van de filosofie van Effectief Altruïsme, die mensen aanspoort om op een rationele en zo effectief mogelijke wijze aan liefdadigheid te doen. Daarvoor heb ik The Pledge ondertekend, een eed om 10 procent van je inkomen af te staan aan effectieve goede doelen. Dat is in mijn geval vooral de Against Malaria Foundation, de meest efficiënte organisatie die klamboes verspreidt ter bescherming tegen malaria.”
(De Morgen – 6 maart 2018)