Sigmund Freud lijkt definitief de sigaar. De vader van de psychoanalyse wordt in de biografie The Making of an Illusion helemaal door de mangel gehaald. Filosoof Maarten Boudry heeft alle begrip. “Freud heeft nooit degelijke wetenschap bedreven.”
We hebben afgesproken in de Gentse koffiebar Den Hoek Af. Toepasselijk op Sigmund Freud? “Precies”, lacht filosoof Maarten Boudry, die zijn masterscriptie wijdde aan de denker uit de twintigste eeuw. Lichtten vorige publicaties de “pseudowetenschapper” al de voet, dan schiet de Amerikaanse biograaf Frederick Crews echt met scherp. In 660 bladzijden rekent Crews vakkundig af met de man die nooit succesverhalen boekte en ze dan maar verzon. Met de man ook die telkens weer flaters sloeg, maar nadien deed alsof zijn neus bloedde. Of kwam dat door de cocaïne?
Boudry: “Ik heb me lang afgevraagd: hoe is het mogelijk dat Freud op zo’n dwaalspoor is geraakt, terwijl hij eerst toch een beloftevolle wetenschapper was? Hij was tenslotte intelligent, ambitieus. Maar na deze onthullingen besef ik: hij is helemaal niet ontspoord. Hij heeft gewoon nooit degelijke wetenschap bedreven. Het gedrag waar hij later voor bekend stond – zijn roekeloze speculaties, zijn autoritaire omgang met patiënten, zijn bereidheid om over lijken te gaan – dat zat er blijkbaar altijd al in.”
Freud was ‘intelligent’, vindt u, maar wel een wetenschappelijke sof. Waar ging hij in de fout?
Maarten Boudry: “De biografie toont aan dat het een rode draad is in zijn werk: Freud ging op zoek naar een wondermiddel of een grootse theorie, bijna obsessief, en sprong daar dan als een gek op. Had hij ‘het’ gevonden, dan liep hij dat overal rond te bazuinen als de alfa en de omega van alle dingen. Of hij trok één gevalsstudie meteen door naar de hele mensheid. Zonder schroom. Dat deed hij al in zijn vroege periode, nog vóór de psychoanalyse.”
De jonge Freud hoopte op erkenning door als eerste het geneeskrachtige effect van cocaïne te bewijzen. Het boek legt bloot dat het nog meer uit de hand liep dan eerder gedacht. Hoezo?
“Freud heeft zich daar resoluut op gegooid, zonder ernstig onderzoek. Hij schreef werkelijk voor alle aandoeningen cocaïne voor. Voor pijnstilling, ontstekingen, neurologische kwalen, een dipje. Als zijn verloofde nog maar schreef dat ze zich niet lekker voelde, stak hij bij zijn volgende brief al een dosis, om op te kikkeren. Hij raakte ook zelf verslaafd, minstens tot aan de publicatie van De droomduiding: je merkt het aan zijn briefwisselingen, die blijk geven van manische depressies.
“Het liep helemaal verkeerd toen hij een vriend, met een zware morfineverslaving, ook cocaïne aanraadde. Freud werd nochtans gewaarschuwd: ‘Let daarmee op, cocaïne zelf kan ook verslavend zijn. Pas op dat die man geen dubbelverslaving krijgt.’ Dat is gebeurd, die vriend begon langzaam af te takelen. Freud heeft daar wel onder geleden, maar toch is hij niet op zijn stappen teruggekeerd. Integendeel, hij zei: ‘Misschien moet je een dubbele dosis nemen.’ Uiteindelijk werd het die man zijn dood.
“En dan zie je hoe Freud alles begint te rationaliseren: ‘Ik had hem nog zo gezegd om geen cocaïne via injecties toe te dienen.’ Terwijl hij dat zélf had aanbevolen. Als je dat leest, denk je: hoe is het mogelijk dat zo iemand als een van de grootste wetenschappers van de twintigste eeuw wordt gezien?”
Ten tijde van zijn psychoanalyse ‘draaide Freud plots zijn kar’. Hij ruilde zijn verleidingstheorie in voor zijn fantasme-model. Maar ook een goed wetenschapper kan toch van denkkader veranderen?
“Zeker, dat op zich is geen schande. Het gaat erover hoe hij die overstap heeft toegelicht.
“Volgens zijn verleidingstheorie waren alle hysterische en neurotische vrouwen als kind ooit verkracht of aangerand. Alleen, ze hadden dat verdrongen. Dat denkkader is bezweken onder zijn eigen gewicht. Het misbruik zou zo talrijk geweest zijn, dat was onhoudbaar. En het was ook te makkelijk toetsbaar. Om die reden stapte Freud over naar het fantasme-model: het waren vrouwen die onbewuste fantasieën hadden over seks met hun vader. Terwijl hij dus eerst nog over flagrant misbruik sprak, begon hij ineens over fantasieën hierover. Omdat het hem te heet onder de voeten werd. Net zoals bij het cocaïneverhaal.
“Maar – en nu komt de kat op de koord – hoe heeft hij die overstap aan de buitenwereld uitgelegd? Door te stellen dat al die vrouwen zélf met verhalen over misbruik kwamen aandraven. Terwijl net hij die verdrongen verkrachtingen aan hen had opgelegd. Vaak ontkenden ze die zelfs. Om er dan doodleuk aan toe te voegen: ‘Plots zag ík in dat het slechts fantasieën waren, projecties.’ Kortom, de geboorte van dat nieuwe denkmodel is gebaseerd op één grote leugen.”
Maar hij luisterde wel naar zijn patiënten. Bracht hij ons dan niet tenminste tot dat inzicht: het belang van psychotherapie?
“Het is een mythe dat Freud daar als eerste mee uitpakte. Onder anderen Hippolyte Bernheim, van de school van Nancy, was al lang bezig met de praatkuur. Figuren als hij vonden net dat Freud hun psychotherapie perverteerde door er een seksuele mythologie van te maken.
“Trouwens, wie Freuds methode volgt, luistert zelfs op een koppige, irritante manier net niét. Want de psychoanalyse gaat ervan uit dat alles wat zich aan de oppervlakte bevindt alleen maar afleidt. Wat de patiënt vertelt, moet je dus aan de kant schuiven. De kern is altijd iets wat verdrongen is, iets onbewusts.
“Zo speelde Freud graag Sherlock Holmes. Hij sprong op een detail, een kleine verspreking, en daar zat het geheim. Die speurmethode laat de analyticus toe om zich geweldig slim te voelen. En nooit hield Freud rekening met alternatieve verklaringen, of met de mogelijkheid dat hij zijn theorie op die patiënt projecteerde.”
Het oedipuscomplex, castratieangst, de freudiaanse verspreking… Is dat het frustrerende voor de Freud-bashers: dat de man zo moeilijk ‘dood’ te krijgen is omdat hij nog zo levendig is in onze taal?
“Het is zoals met de Bijbel. Zelfs als de atheïsten volkomen gelijk hebben, moet je die parabels kennen om onze cultuur te vatten. Hetzelfde geldt voor Freud: hij blijft een fascinerende figuur die je moet kennen wil je onze cultuur begrijpen.
“Zijn concepten zitten nog wel in onze taal, maar hun oorspronkelijke betekenis is uitgehold. Het zijn lege omhulsels geworden. Freud is enorm invloedrijk geweest, maar die invloed is in de psychologie, zeker in de Angelsaksische wereld, zo goed als verdwenen. Neem een handboek ontwikkelingspsychologie, sla er de index op na, en zijn naam zal er hooguit één keer in staan.
“Helemaal anders is het in de cultuurwetenschappen: de studie van literatuur, film, kunst. Daar leiden figuren als Freud een tweede leven, als zombies. Daar liggen ze er niet wakker van dat zijn theorie achterhaald is. Verdringing, anale fixatie, penisnijd: allemaal onzin, maar wel een handig gereedschapskistje.”
Toch hoopt deze biografie ‘een definitief einde te maken aan de psychoanalyse en haar schepper’. Kan dat?
“Dat is zoals zeggen: God is dood. Intellectueel gezien is het dan met hem afgelopen, maar dat wil niet zeggen dat niemand nog in hem gelooft. Ook in die zin is Freud dood, en is dit boek een laatste nagel aan zijn doodskist.”
Draait Freud zich nu om in zijn graf of denkt hij: ‘Slechte publiciteit bestaat niet’?
“Hij zou zeer gekrenkt zijn. Hij kreeg ooit de Goetheprijs voor Literatuur, maar nooit de Nobelprijs, terwijl hij net die wetenschappelijke erkenning wilde. Dat was zijn grote frustratie. Hij heeft ook genoeg pogingen ondernomen opdat al zijn briefwisseling vernietigd zou worden. ‘Ik zal het mijn biografen niet te makkelijk maken’, zei hij ooit. Dat zijn vuile was nu toch buiten hangt, daar zou hij kapot van zijn. In een kluis in Washington liggen nog documenten verzegeld, tot 2050. Angstvallig afgeschermd door zijn discipelen. Wie weet wat staat daar nog in. Nog zo’n nagel erbij aan zijn doodskist?”
(De Morgen, 28/10/2017)