Disruptieve filosofen: antwoord aan Ivana Ivkovic

De beschouwing van Ivana Ivkovic in Filosofie Magazine over de media-hetze rond mijn essay is al bij al een vrij evenwichtige analyse, die probeert om objectief en onpartijdig te blijven. Niettemin vraag ik me af wat Ivana Ivkovic concreet had verwacht van mijn kant. Ze vindt dat ik niet zomaar kan “vasthouden aan het conceptuele schema” dat ik in mijn essay hebt ontwikkeld, want “dat werkt niet” in het publieke forum. Maar wat had ik dan moeten doen? Moet ik mijn conceptueel schema wijzigen van zodra ik het publieke debat betreed? Andere begrippen en termen hanteren? Dat zou weinig consequent zijn en nog meer tot spraakverwarring leiden.
Ze vindt het ook “disruptief” dat ik een essay schrijf en vervolgens op sociale media consequent bij mijn woordkeuze blijf. Maar als er publieke ophef ontstaat rond een tekst, wil dat per definitie zeggen dat die ophef aan de slechte woordkeuze van de schrijver te wijten is? Of zijn er andere mogelijke verklaringen, bijvoorbeeld dat mensen de uitspraak verkeerd gelezen hebben? Moét iemand sowieso terugkrabbelen wanneer mensen hem als nazi-vergoelijker en negationist wegzetten? Die “eer” viel ethicus Gie van den Berghe (interview in Knack deze week) destijds ook te beurt, toen hij enkele mythes rond de Holocaust doorprikte. Wil dat zeggen dat het Van den Berghes eigen schuld was? Of kan het ook gewoon zijn dat zijn critici de bal mis sloegen? Overigens klopt het niet dat ik nergens een “duimbreed” heb toegegeven, zoals Ivkovic schrijft. In het interview in De Morgen heb ik openlijk erkend dat het woord “gevaarlijker” in mijn essay ongelukkig was want te vaag, en dat ik beter iets had geschreven als “geneigd tot gratuite wreedheid”.
Daarbij heb ik mijn eigen hypothese over de hetze geopperd: de mythe van het Pure Kwaad verhindert een rationele discussie over extreem geweld, en de mythe van de volstrekte uniciteit en onvergelijkbaarheid van de Holocaust verhindert dat we redelijke vergelijkingen kunnen maken met andere ideologieën of misdaden. Elke distinctie, nuance of vergelijking komt dan over als een “vergoelijking” of “minimalisering”.
Misschien beroep ik me te gemakkelijk op die verklaringen, en was er echt wel een probleem met mijn betoog, maar die discussie kan je niet beslechten louter op basis van een discoursanalyse die aan de oppervlakte blijft, en die zich niet inlaat met de inhoudelijke grond van de zaak. In casu: was het legitiem om een woord als “morele schroom” te gebruiken in de context van de ideologie van het nationaalsocialisme? Gaven de nazi’s inderdaad blijk van “discretie” en “rationele efficiëntie” in hun uitvoering van de Endlösung?
Maar op die inhoudelijke vragen gaat Ivana Ivkovic helaas niet in.