Antwoord aan Fons Dewulf

Beste Fons
In mijn stuk “De hagiografie van Sint-Juttemis” in De Standaard schrijf ik dat er aan een ernstige wetenschappelijke instelling geen plaats zou mogen zijn voor een Faculteit Theologie, net zomin als voor een Faculteit Astrologie. In jouw uitgebreide reactie op mijn stuk neem je mijn analogie tussen astrologie en theologie op de korrel. Na een poging om het analogie argument te reconstrueren en dieper uit te werken, besluit je dat het helaas niet “levensvatbaar” is.
Die reconstructie is op zich een interessante denkoefening. In de opiniepagina’s van een krant heb je te weinig ruimte om een argument zorgvuldig uit te werken. Als je een betoog in 700 woorden moet persen, is vereenvoudiging onvermijdelijk. Soms moet je een redeneerstap overslaan, of zeer gebald samenvatten, of gaan nuances verloren. Dat kan aanleiding geven tot denkfouten (bij de schrijver), of misverstanden (bij de lezer). Daarom is het inderdaad nuttig om het argument eens van naderbij te bekijken, waarvoor dank.
In jouw “terugvertaling” geef je het analogie argument volgens mij echter verkeerd weer. Laat me het daarom even verduidelijken. Neem het eerste punt (1) van de gelijkenis tussen astrologie en theologie, dat ik in het stuk lapidair omschreef met de slagzin “subject without object”. In die analogie stel ik “God” gelijk met “betekenisvolle causale invloeden van sterren op ons aardse leven”. Beiden zijn m.i. ficties. Natuurlijk zijn sterren op zich wel reëel. Dat was precies de pointe van de grap in mijn oorspronkelijke tweet: op de keper beschouwd kan astrologie nog betere papieren voorleggen dan theologie, want op zijn minst bestaan sterren. Je objectie op (1) is verwarrend. Je schrijft dat astrologie “wel degelijk een onderwerp heeft, nl. de relatie tussen hemelse constellaties of hemellichamen en het leven op aarde”. Maar hier verwar je het onderscheid tussen intensioneel en extensioneel. Het studieobject (“causale invloeden van sterren op ons leven”) heeft wel betekenis, maar geen verwijzing. Vergelijk: de zoektocht naar Bigfoot heeft “een studieobject” (intensioneel), maar het heeft geen referent (extensioneel). Je kan dit zorgvuldiger uitwerken, maar ik neem aan dat je het punt wel snapt. Dus de analogie houdt tot dusver steek.
Vervolgens merk je op dat de stelling dat God niet bestaat al veronderstelt dat je kan bewijzen dat God niet bestaat, wat op zich een “boeiend theologisch vraagstuk” zou zijn. “De vermeende zekere kennis van de afwezigheid van een studieobject, vooronderstelt hier precies het studieobject zelf.” Met andere woorden: in mijn godloochening bedrijf ik zelf al theologie! Maar dat, met permissie, is een goedkoop semantisch trucje. Dat is zoals argumenteren dat iemand die de invloed van sterren op ons gedrag loochent, de facto een vorm van sterrenwichelarij bedrijft. Overigens heb ik nergens beweerd dat ik “zekere kennis” heb aangaande het niet-bestaan van God. Dat hoeft ook niet, zoals Bertrand Russell uitlegde met zijn beroemde theepot analogie.
De tweede dimensie van mijn analogie (2) stel je volgens mij te zwak voor, maar ik geef toe dat ik daar in mijn stuk duidelijker had kunnen zijn. Mijn punt was niet zomaar dat theologen geen consensus hebben bereikt over de kernvragen van hun discipline, maar eerder – wat er in het opiniestuk meteen op volgt – de verklaring voor die stagnatie, namelijk: er zijn geen rationele beslisprocedures om vragen in theologie/astrologie te beantwoorden. Letterlijk in het stuk: “Er is geen enkele rationele procedure om ze te beantwoorden.” Hierin schuilt een verschil met filosofie: ook in ons vakgebied blijkt het ontzettend moeilijk om consensus te bereiken over de meest fundamentele vragen. Dat moet ons wel degelijk zorgen baren, maar ik geloof nog steeds dat die rationele methodes in de filosofie bestaan, en dat het dus in principe mogelijk is om consensus te bereiken (Indien ik niet zou geloven dat er rationele beslisprocedures bestaan om filosofische vragen op te lossen, dan zou ik er morgen mee ophouden. Anders draaien we maar in cirkeltjes. Maar daar kunnen we een andere keer over doorbomen).
De verwijzing naar “wetenschappelijke geloofwaardigheid” in mijn stuk kan inderdaad misleidend zijn, want veel hangt af van hoe breed je het begrip “wetenschap” definieert. Een enge definitie van wetenschap kan bijvoorbeeld stellen dat ze de “empirische werkelijkheid” bestudeert. Daar zou theologie buiten vallen, maar wellicht ook filosofie, zoals je opmerkt. En we willen liever niet dat de hele filosofie ook op de vuilnisbelt terechtkomt. Dat zou ik zelf aanvaarden als een reductio ad absurdum zijn van mijn betoog tegen theologie. Die kwestie over de “wetenschappelijke geloofwaardigheid” van de theologie had ik dus beter vermeden. Een meer algemeen criterium, dat wel de juiste scheidingslijn trekt, is de beschikbaarheid van rationele methodes om onderzoeksvragen te beantwoorden. Daaraan voldoen zowel filosofie als wetenschap, maar niet theologie.
Overigens volgt criterium (2) van mijn analogie eigenlijk met enkele tussenstappen logisch uit (1): als het onderzoeksobject van een discipline geen (extensionele) verwijzing heeft, dan is er niets om “weerstand te bieden” aan het verloop van het onderzoek. Dus om het met Feyerabend (of Cole Porter) te zeggen: anything goes. Mensen verzinnen maar sterrenbeelden, of goden en hun vermeende eigenschappen… Over dat gebrek aan “weerstand” van de werkelijkheid in pseudo-disciplines schreef ik een academische paper met Filip Buekens, in het tijdschrift Theoria.
Daarnaast wil ik nog reageren op de scheidingslijn tussen theologie enerzijds en godsdienstwetenschappen anderzijds (geschiedenis, sociologie, psychologie, filosofie van religie…).  Ik besef dat de benaming “Faculteit Theologie en Godsdienstwetenschappen” in de huidige disciplinaire realiteit een vlag is die meerdere ladingen dekt: aan de KULeuven wordt ongetwijfeld ook empirische onderzoek gedaan, dat eigenlijk godsdienstsociologie of -geschiedenis zou moeten heten. Mijn analogie argument gaat precies op voor de strikt theologische rest-categorie: de vragen die niet beantwoordbaar zijn door godsdienstwetenschappen of –geschiedenis of -filosofie. Die laatsten wil ik natuurlijk niet afschaffen. Maar dan moet men niet van twee walletjes eten. Een faculteit “Astrologie en Sterrenkunde”, die beide disciplines door elkaar gooit, zou ook niemand aanvaarden. Dat men dan klare wijn schenkt.
Wat is dan precies het verschil? De theologie bestudeert misschien niet de empirische werkelijkheid, maar ze veronderstelt wel een bepaalde (transcendente) werkelijkheid. Indien er geen enkele god bestaat in onze wereld, dan is theologie een zinloze onderneming. Jouw uiteenzetting is heel omstandig, maar op cruciale plekken blijft je omschrijving van theologie steken in bijzonder vage frasen als “het denken over geloven”. Dat kan van alles en nog wat betekenen. De vragen die je daarna als voorbeeld vermeldt, zijn grotendeels gewoon respectabele filosofische of psychologische vragen over “geloof” als psychisch fenomeen. Jouw vraag “Wat is de relatie tussen schrift en geloof?” heeft voor zover ik zie een theologische strekking, maar ze kan ook een wetenschappelijk karakter hebben, bijvoorbeeld: “Wat was de relatie tussen schrift en geloof volgens de verschillende christelijke stromingen tijdens de Reformatie?” In jouw formulering vind ik die vraag te vaag om ze duidelijk in een bepaalde discipline onder te brengen.
Natuurlijk vind ik, in de meest algemene zin, dat het legitiem is voor onderzoekers aan een universiteit om te “denken over geloven”. Maar die vlag kan vele ladingen dekken. In de meeste algemene zin, vallen zowel astrologie en astronomie onder de noemer “denken over sterren”. Maar die formulering veegt wel de hemelsbrede verschillen tussen beide bezigheden onder de mat. Dus erg behulpzaam is ze niet.
Tot slot: het klopt dat veel collega’s neerkijken op het publieke debat, en kennelijk op mijn bijdragen in het bijzonder (“veel mensen in professionele filosofie nemen Boudry niet serieus”). Nochtans staat het iedereen vrij om zich daar in te mengen, zoals jij bij deze doet. Dat is althans beter dan van achter de zijlijn (of vanop de ivoren toren) misprijzen uit te spreken. Filosofen kunnen wel degelijk een waardevolle bijdrage leveren aan het publieke debat.
Met vriendelijke groet
Maarten

https://mirariproject.com/2017/04/05/23-antwoord-op-een-onderzoek-naar-het-analogie-argument-door-maarten-boudry/