De kniepeesreflex van de politieke correctheid

Soms tonen de reacties op een artikel beter de stelling aan dan het artikel zelf. In Zeno dit weekend betoogde ik dat het begrip “politieke correctheid”, hoewel vaak misbruikt, geen hersenspinsel van rechts is, of louter een stoplap om racistische praat te vergoelijken. Politieke correctheid is een specifieke ideologie ter linkerzijde, die diversiteit verheerlijkt en elke vorm van kritiek op minderheden als “racistisch” of “rechts” wegzet .

Het beste diagnostische criterium voor politieke correctheid in de huidige context, is kritiek op de islam. Die is voor de politieke correctheid wat het hamertje bij de dokter voor de kniepeesreflex is. Die reflex werd mooi geïllustreerd door de populairste lezersreacties op de Facebook-pagina van deze krant. “Extreemrechtse” praat, zo oordeelde iemand. Een ander schreef ik dat ik een “rechtse wolf in schapenvacht” was. Eens je bent gebrandmerkt als “rechts”, wordt verdere discussie in deze kringen overbodig. Het is het equivalent van oorwas in het publieke debat.

Maar goed, dat zijn internettrollen, zal u zeggen. Die kramen wel meer onzin uit. Gediplomeerde intellectuelen laten zich toch niet op dergelijke kniepeesreflexen betrappen? Enter Jef Verschueren, gewoon hoogleraar taalkunde aan de UA. In zijn reactie op mijn stuk toont Verschueren op voortreffelijke wijze aan hoe het cordon sanitaireniet alleen de beleidsvoorstellen en standpunten van het VB buitensloot, maar ook de thema’s zelf onaanraakbaar maakte.

Wie wil weten hoe die guilt by association werkt, leze gewoon wat Verschueren debiteert over die linkse denkers die de moed hadden om religieus geïnspireerde homohaat en vrouwenonderdrukking aan de kaak te stellen. Die lui, aldus Verschueren, “problematiseerden de aanwezigheid van minderheden net zo erg als extreemrechts”. De overkoepelende passe-partout term “problematiseren” spreekt boekdelen. Louter je mond open doen over cultuurverschillen, in eender welke vorm en met eender welke inhoud, is voldoende om achter de sanitaire schutskring verbannen te worden. Of je dan migranten wou “deporteren”, zoals het Vlaams Blok, dan wel of je wou inzetten op inburgering en de strijd tegen segregatie, dat was allemaal eender. Door de intimidatie van lieden als Verschueren (“racisme!”, “extreemrechts!”) kregen minderheden de vrijgeleide om zaken te doen en zeggen die de politiek correcten nooit zouden pikken van hun autochtone medeburgers. Louter door hun status als gekleurde minderheid, werden ze betutteld en afgeschermd van kritiek.

Fascinerend zijn vooral de rationalisaties die Verschueren inroept voor dat gebruik van twee manifest verschillende maten en gewichten. Kritiek op de katholieke Kerk vindt hij prima, want dat is een “instituut”, terwijl de islam een “religie” is. Logisch verschil toch? Wie twee seconden nadenkt over dat onderscheid, ziet er meteen de absurditeit van in. Moet ik werkelijk geloven dat Verschueren zich even hard zou opwinden over mijn kritische stukken over blanke evangelische christenen die creationistische pseudowetenschap op de schoolbanken willen? Het evangelische christendom is immers net zomin een “instituut”, in tegenstelling tot de Katholieke kerk. En in sommige landen vormen evangelische christenen een minderheid. Is mijn kritiek dan “extreemrechts”? Volgens de logica van Verschueren is kritiek op de soennitische islam verboden, maar op de sjiitische islam oké, want die is (in grotere mate) hiërarchisch en institutioneel.

Indien de pioniers van de Verlichting – aan wie Verschueren lippendienst bewijst – zich aan dat “correcte” onderscheid tussen “religie” en “instituut” hadden gehouden, dan had de moderne Bijbelkritiek en kritische analyse van het christendom niet eens plaats gevonden. Spinoza had nooit zijn Theologisch-politiek traktaat geschreven, en Thomas Paine nooit The Age of Reason, laat staan Nietzsche zijn Genealogie van de moraal, een bijtende kritiek op de christelijke moraal.

En tot slot nog over de definitie van “racisme”, die volgens Verschueren “geen betrekking hoeft te hebben op huidskleur”. Nu racisme langzaamaan uit de westerse samenleving aan het verdwijnen is, volgens betrouwbare peilingen, hebben bepaalde academische strekkingen besloten om hun favoriete schimpterm semantisch op te rekken, zodat ze hem onverminderd kunnen benutten als intimidatietechniek. “Racisme” zou niet langer enkel verwijzen naar discriminatie en haat ten overstaan van mensen met een andere ethnie, maar kan net zo goed over andere culturen gaan. Dat heet dan “cultureel racisme” of “New Racism”.

Dat ik met die nieuwe invulling geen rekening houd, is niet omdat ik ze niet ken, zoals Verschueren meent (ik schreef er hiereen essay over), maar omdat ik de term “cultureel racisme” zowat het meest absurde oxymoron vind dat het academische postmodernisme heeft voortgebracht. In Verschuerens parallelle universum is kritiek op een multi-etnische wereldreligie, beleden door miljoenen aanhangers van zowat elke denkbare huidskleur, een vorm van “racisme”. Maar studenten die drankjes uitdelen aan passanten op voorwaarde dat hun huidskleur donker genoeg is, en die met Nazi-termen afkomen als je kritische vragen stelt? Dat is gewoon “eenvoudig menselijk respect”, gij “betweterige, irritante, Europese ignoramus.

Ik wil collega Verschueren graag bedanken. Omdat de term “politieke correctheid” vaak ter rechterzijde wordt benut, zijn er nog steeds verstandige mensen die denken dat het louter een schijnvijand betreft die rechtse krachten hebben verzonnen. Zij dwalen. Het spook waart nog steeds door onze academische wandelgangen, en in cultureel-intellectuele milieus. Een treffender illustratie daarvan dan Verschuerens gewillige kniepeesreflex kan ik nauwelijks bedenken.

(De Morgen – 8 december 2016)