De psychoanalyse begrijpt alles (en daarom niets)

  • Opinie

De zorgvuldige studie van een succesvolle pseudowetenschap loont evenzeer de moeite als die van een echte wetenschap, schreef de filosoof Frank Cioffi. De psychoanalyse van Sigmund Freud, één van de succesvolste pseudowetenschappen van de afgelopen eeuw, kende haar hoogtij in de jaren ‘50, toen ze bijna onaantastbaar was in de academische wereld. Sindsdien taande haar ster aanzienlijk, door een samenspel van factoren: de opkomst van experimentele psychologie die geen ruimte liet voor het Freudiaanse ‘onbewuste’ of ‘verdringing’, de talrijke en pijnlijke onthullingen over de leugens en de frauduleuze praktijken van Freud zelf, de tegenvallende resultaten over therapeutische werkzaamheid, de opkomst van cognitieve gedragstherapie en psychofarmaca, en de groeiende bewijzen over het arbitraire karakter van de psychoanalytische methode.

Toch duiken er met de regelmaat van een klok berichten op over de ‘retour van Freud’ of de ‘heropleving’ van de psychoanalyse. In kranten als The Guardian en The New York Times kon u onlangs lezen dat “de psychoanalyse is teruggekeerd” en dat Freud een comeback maakt, maar hetzelfde schreven ze een decennium geleden ook al.

Mythes en misverstanden

In deze krant lazen we onlangs dat de psychoanalyse, hoewel “lang weggezet als kwakzalverij”, vandaag haar “werkzaamheid heeft bewezen”. Ook dat was een echo van meer dan 15 jaar geleden: “Psychoanalyse maakt zijn comeback.” Wat vooral telkens een comeback maakt, zijn dezelfde hardnekkige mythes en misverstanden over psychoanalyse. Hoog tijd om er enkele te doorprikken.

Eerst over Freud zelf. Was de Weense zielenknijper de eerste die aandacht had voor de ‘hele mens’, die luisterde naar “wie niet gehoord werd”, zoals Jeroen Donckers schreef? Geenszins. Reeds in de tweede helft van de negentiende eeuw luisterden invloedrijke artsen en psychiaters langdurig en zorgvuldig naar hun patiënten. In Nancy richtte Hippolyte Bernheim rond 1880 al een hele school rond ‘psychotherapie’ op — collega’s zagen Freuds latere variant als een verbastering zonder meerwaarde. Pierre Janet zag al het belang in van een luisterend oor en onbewuste denkprocessen, net als Eugen Bleuler en Auguste Forel in Zwitserland. De tijd was rijp voor wat nu het ‘therapeutisch gesprek’ heet.

In werkelijkheid luisterde Freud zelden of nooit naar wat zijn patiënten op de lever lag. In de plaats daarvan speurde hij naar kleine versprekingen en betekenisloze details, die hij telkens via kronkelige wegen terugbracht naar zijn eigen theoretische obsessie (vaak tot frustratie van zijn patiënten). Alles wat zich aan de oppervlakte bevindt – dus wat de patiënt vertelt – leidt volgens Freud af van de werkelijke, onderliggende, verdrongen oorzaken. Dat hij alle neurotische stoornissen herleidde tot seksuele disfuncties, toont juist een ontstellend onvermogen aan om naar de ‘hele mens’ te luisteren, zoals de recente Freud-biografie van Frederick Crews uitvoerig aantoont. De gevalstudies van Freud zelf zijn vooral pijnlijke verslagen van therapeutische fiasco’s en niet zelden van fraude en wangedrag.

Modetrends

“Maar de psychoanalyse is niet gestopt bij Freud, net zomin als de fysica stopte bij Newton”, roept iemand in de zaal. Alleen gaat het, in tegenstelling tot de natuurkunde, nooit om verbeteringen op grond van falsificaties en nieuwe voorspellingen, maar om arbitraire aanpassingen en modetrends.

Neem de penisnijd. Iedere vrouw koestert volgens Freud een onbewust verlangen naar het mannelijk geslachtsorgaan, dat haar hele psychische ontwikkeling stuurt (tot ze een babywens krijgt als substituut voor de fallus). Daar vonden hij en zijn leerlingen ‘talloze’ klinische bevestigingen van – net zolang tot de theorie door de veranderende tijdgeest ineens gênant seksistisch leek en ze met stille trom werd afgevoerd. Volgens Paul Verhaeghe waren Freuds inzichten wel correct voor zijn eigen tijd en culturele context. Tot omstreeks 1920 wilde elke (Weense) vrouw dus vurig een penis, maar daarna niet meer? Dat slaat nergens op. De enige context waarin Freuds theorieën klopten, was die van Freuds eigen geest (zelf had hij seksuele fantasieën over zijn moeder, die hij projecteerde op de hele mensheid).

Alle psychoanalytici, van Freud tot Lacan, beweren zorgvuldige luisteraars te zijn die onbewuste driften en herinneringen blootleggen, maar allemaal komen ze tot andere ‘inzichten’. De psychoanalytische methode van vrije associatie en interpretatie kunt u samenvatten als het bevestigingsvooroordeel op steroïden: selectief luisteren naar wat de theorie ondersteunt, de rest negeren of als ‘weerstand’ weg verklaren.

Overigens, in de stomende keuken van de psychoanalyse gaat het er vaak wilder aan toe dan men naar de buitenwereld laat uitschijnen. Daar blijven Freud en Lacan nog steeds het alfa en omega, vol ernst en toewijding ontcijferd. Wie daaraan twijfelt, moet maar eens grasduinen door het vakblad Psychoanalytische perspectievenvan de UGent (laatste themanummer: over autisme en de sublimatie van infantiele destructiviteit). Of kijken naar de onthullende documentaire Le mur, waarin psychoanalytici van Lacaniaanse obediëntie (ook in Vlaanderen de dominante school) allerlei oedipale onzin over autisme debiteren.

Empathisch en betrokken

Maar zelfs als de theorie onzin is, kan ze misschien toch helpen? Nieuwe studies zouden de werkzaamheid van psychoanalytische therapie bevestigen, volgens De Standaard. Maar in tegenstelling tot wat de krant schrijft, zijn psychodynamische en psychoanalytische therapie geen synoniemen. Psychodynamische therapie is een parapluterm voor een brede waaier aan verschillende therapievormen, die deels inspiratie vinden in psychoanalyse, maar ook technieken en benaderingen uit andere scholen omvatten. De overzichtsstudie naar psychodynamische therapieën waarnaar De Standaard verwijst, gooit bovendien ook nog eens verschillende ‘eclectische’ en ‘integratieve’ benaderingen in de mix, en een regenwoud aan aandoeningen. Wat zijn we dan nog aan het vergelijken?

Bij de meeste psychodynamische therapievormen is de therapeut niet langer ijzig en afstandelijk, maar empathisch en betrokken. Dat zoiets beter helpt dan klassieke psychoanalyse, mag niet verbazen. Ettelijke studies wijzen uit dat een goede verstandhouding met de therapeut en een luisterend oor minstens even belangrijk zijn als de theorie waarmee de therapeut werkt. En elk verklarend kader kan een placebo-effect genereren, zelfs als het louter om pseudo-inzichten gaat (“Eindelijk begrijp ik mezelf!”).

Studies over psychodynamische therapie zijn een vaak gebruikt achterpoortje van Freudianen om ‘bewijs’ voor hun psychoanalyse binnen te smokkelen, maar ze bevestigen ons punt: hoe verder een analyticus van de starre doctrine afwijkt en zich bereid toont om echt te luisteren naar de patiënt – in plaats van te speuren naar woordspelletjes en seksuele spijkers op laag water – hoe beter voor de patiënt.

(Opiniestuk in De Standaard, 12 februari 2024. Durk Talsma, hoofddocent cognitieve psychologie, UGent, Johan Braeckman, filosoof en auteur, Maarten Boudry, wetenschapsfilosoof, Filip Buekens, hoogleraar taalfilosofie, KU Leuven & Tilburg University, Jacques Van Rillaer, emeritus hoogleraar psychologie, Université de Louvain-la-Neuve.