God is dood, dus wij moeten zijn plaats innemen.

In de Griekse mythologie krijgt Pandora, de eerste vrouw op aarde, een geheimzinnige doos van de god Zeus, met het uitdrukkelijke gebod om die vooral gesloten te laten. Maar Pandora kan haar nieuwsgierigheid niet bedwingen. Ze opent de doos heel even en sluit hem snel weer, maar het is te laat. Ziekte, dood, pijn en ellende ontsnappen en teisteren sindsdien de wereld. In de joodse en christelijke traditie kennen we een gelijkaardig verhaal. In het aards paradijs worden Adam en Eva verleid door een sprekende slang om een hap te nemen uit de appel (of een andere vrucht) van de boom van Kennis. Dat doen ze, net zoals Pandora, tegen het strenge verbod van hun god in. Ook hier zijn de repercussies verstrekkend: Jahweh verstoot het mensenpaar uit zijn paradijs en laat een cherubijn met een vlammend zwaard postvatten aan de ingang, zodat de terugkeer voorgoed onmogelijk wordt. De mens en zijn nageslacht zijn vervloekt: vanaf nu moeten ze zwoegen, in het zweet huns aanschijns, om voedsel te vinden en te overleven.  
Nieuwsgierigheid kan gevaarlijk zijn. ‘Ken jezelf’, stond boven de tempel van Apollo in Delphi. Maar wie de waarheid over zichzelf of de wereld zoekt, kan voor onaangename verrassingen komen te staan. En het vervelende aan kennis is dat, eenmaal je ze hebt opgedaan, het moeilijk is om je er weer van te bevrijden. Eén hap uit de verboden vrucht en je bent voorgoed vervloekt. In de christelijke middeleeuwen werd nieuwsgierigheid over de natuurlijke wereld dan ook met grote argwaan bekeken. Het was een teken van menselijke hoogmoed om meer te willen weten dan goed voor ons is. Adam en Eva waren nieuwsgierig naar die verleidelijke vrucht en haar effecten, maar God stelde die kennishonger niet op prijs. De mens moest zich geen kennis toe-eigenen die zijn Schepper toebehoort. Zoals de kerkvader Augustinus schreef: God heeft ‘de hel gemaakt voor de nieuwsgierigen’.
In West-Europa vanaf de 17deeeuw sloegen natuurfilosofen de waarschuwingen van de goden echter in de wind en lieten ze hun nieuwsgierigheid over de wereld de vrije loop. De Amerikaanse essayist Herbert Mencken beschreef wetenschap als de pathologische dorst om tot het onbekende door te dringen, om elke steen om te draaien, om de waarheid helemaal uit te kleden. Een wetenschapper is als een hond, “sniffing tremendously at an infinite series of rat-holes.” Snuffel aan de wereld en volg het spoor van bewijzen, waarheen het ook leidt. De gevolgen van die georganiseerde nieuwsgierigheid bleken, precies zoals in de Griekse en joodse mythologie, onoverzienbaar en onherroepelijk. De mens ging pootjebaden in zijn onwetendheid en kwam terecht in een stroomversnelling, die uiteindelijk uitmondde in een volstrekt andere wereld. Voor hij het goed en wel besefte, stonden alle gevestigde zekerheden en tradities op de tocht. Plots bleef hij moederziel alleen achter in een onbevattelijk grote kosmos, waar nergens enig teken van hogere intelligentie te bespeuren viel. Maar er was geen weg terug: onze onschuld was voorgoed verloren, en de cherubijn met het vlammende zwaard was onvermurwbaar. De 19de-eeuwse dichter Matthew Arnold vergeleek religieus geloof met een oceaan en sprak vol weemoed over haar “melancholy, long, withdrawing roar”. De golven trekken zich terug en de mens blijft verweesd achter op het naakte strand. Nietzsche verwoordde het iets beknopter: God is dood en wij hebben hem vermoord.
Door die nieuwsgierigheid hebben wij in vele opzichten wel goddelijke macht verworven. Ellende en rampspoed zijn niet langer bestraffingen van hogerhand, maar natuurlijke en beheersbare verschijnselen. We bidden niet langer tegen dodelijke epidemieën, hopend op goddelijke genade, maar doen aan vaccinatie en sterilisatie, en we zorgen voor betere riolering en hygiëne. We aanvaarden natuurgeweld niet langer als een onontkoombaar noodlot, maar we installeren bliksemafleiders, seismografen en tsunami-alarmen, en we bouwen dijken en stormbestendige gebouwen. De afgelopen twee eeuwen is de mens erin geslaagd om allerlei vormen van natuurlijke en mensgemaakte miserie – armoede, kindersterfte, epidemieën, moord, oorlog – spectaculair terug te dringen. Bijna al deze morele prestaties zijn rechtstreeks of onrechtstreeks schatplichtig aan onze onstilbare dorst naar kennis, het verlangen om de wereld te ontkleden en in haar blootje te zetten.
Helaas heeft onze vooruitgang heeft ook ernstige neveneffecten met zich meegebracht: van de gevaarlijke toename van broeikasgassen in onze atmosfeer tot de groeiende plastieksoep in de oceaan of de massale soortensterfte. De laatste decennia hebben we het aanschijn van de planeet zo ingrijpend veranderd dat geologen spreken van het Antropoceen, het tijdperk van de mens. Zelfs als de mensheid binnenkort uitsterft, zal onze aanwezigheid sporen nalaten in toekomstige aardlagen. De grote boosdoener in dit verhaal is voor velen het technologisch-industrieel complex kenmerkend voor de westerse beschaving. Volgens hen moeten we af van onze verslaving aan economische groei, technologie en eindeloze consumptie. We moeten terug zuiniger en kleinschaliger leven, terug naar de verloren harmonie met de natuur. Technologie kan ons niet redden, want dat is als brand blussen met een vlammenwerper. Een kwaal kan je niet genezen met datgene zijn wat de kwaal heeft veroorzaakt.
Dat is volgens mij een fatale vergissing. Er is namelijk geen weg terug. Onze menselijke bedrijvigheid heeft onomkeerbare processen in gang gezet, waardoor een terugkeer naar de pre-industriële wereld sowieso uitgesloten is. De wereld zal nooit meer dezelfde zijn. De enige manier om de kwalijke neveneffecten van menselijke vooruitgang ongedaan te maken, is door meer wetenschappelijke kennis en technologische macht. Sterker nog: nu wij God hebben vermoord, moeten we zelf de lege troon vullen. Door ons gebruik van fossiele brandstoffen, hebben we de aarde al onherroepelijk veranderd, zij het ongewild. Hetzelfde moeten we nu doelbewust doen: we moeten inzetten op grootschalige technologische oplossingen om energie op te wekken zonder koolstofuitstoot, en om reeds uitgestote broeikasgassen weer uit de lucht halen. Desnoods moeten we de optie van geo-engineering overwegen, waarbij we de stratosfeer besproeien met zwaveldeeltjes, als een tijdelijke afkoelperiode in de overgang naar een koolstof-neutrale economie. Hoe dan ook heeft het paradijs waar vele ecologisten naar hunkeren nooit bestaan. De grootste slachting onder de diersoorten werd veroorzaakt door onze voorouders jager-verzamelaars, en de grootste ontbossing vond plaats vóór de industriële revolutie, niet erna. In de rijkste, meest geïndustrialiseerde landen stelt de natuur het de laatste decennia zelfs steeds beter, dankzij groeiende welvaart. We moeten voorwaarts in plaats van achterom te kijken, hunkerend naar een paradijs dat nooit bestond.
Lang niet iedereen ziet dat zo. In zijn groene encycliek Laudato Si’ schrijft paus Franciscus dat de mens dringend zijn hoogmoed moet afzweren en opnieuw een hogere macht boven zichzelf erkennen: ‘Het misbruik van de schepping begint wanneer we niet langer een hogere instantie dan onszelf erkennen, wanneer we alleen onszelf zien.’ Die encycliek werd door groene activisten alom bejubeld als een bron van wijsheid, maar volgens mij zit de paus er faliekant naast. Een hogere instantie boven onszelf erkennen is wel het allerlaatste wat we moeten doen. De oplossing van onze ecologische problemen begint bij het besef dat we moederziel alleen zijn en dat we het zelf moeten rooien. Niemand zal ons redden. Meer dan 99% van alle soorten die ooit op aarde rondliepen (of -zwommen of -vlogen) is uitgestorven. Dat zal uiteindelijk ook met de mens gebeuren, en met alle soorten die vandaag leven. Alleen kunnen we dat onvermijdelijke einde, als we ons best doen, nog lang uitstellen. In plaats van de handen ten hemel te heffen, moeten we zelf de handen uit de mouwen steken. Zoals de schrijver en ecomodernist Stewart Brand schreef: ‘We zijn als goden, en we móéten er goed in worden.’
En dan liefst geen goden zoals Jahweh, die in de Bijbel zijn hele schepping verzwelgt in een zondvloed, maar verantwoorde en intelligente goden, die zorg dragen voor het leven op aarde zoals het nu bestaat. Het probleem is niet hoogmoed, maar valse bescheidenheid. We moeten niet bang zijn dat de goden ons zullen straffen voor onze hoogmoed, want die goden hebben we al lang vermoord. Wijzelf moeten de planeet naar onze hand zetten, als verstandige en volwassen goden.
(Bewerking van voordracht op de tentoonstelling De Naakte Waarheid in het Rijksmuseum Twenthe)