In december opent het AfricaMuseum opnieuw de deuren. De antropologe Bambi Ceuppens, wetenschappelijk commissaris bij het museum, stelde een document op met taalaanbevelingen om de zaalteksten te herschrijven. Er zijn nog steeds talloze woorden, aldus Ceuppens, die onze koloniale en enge westerse visie op Afrika verraden. “Jungle” heeft bijvoorbeeld de associatie van een primitieve wildernis. Het document stelt “tropisch regenwoud” voor als alternatief. Een “tamtam” wordt een “spleettrommel”. Voor “slaaf” oppert Ceuppens het alternatief “mens die verhandeld wordt als koopwaar”. En ook het woord “hut” wordt beter vermeden: “We moeten af van het beeld dat iedereen in een hut woont in Afrika. Daarom stel ik in mijn richtlijnen voor om huis te gebruiken. Een algemene term is altijd beter.”
Dit is een gunstige evolutie. Aan “hut” kleeft inderdaad de connotatie van een soort primitieve en eenvoudige woning, alsof die minder comfortabel of minder duurzaam zou zijn dan onze westerse baksteenwoningen. Laten we consequent zijn. Als het een horizontale afscherming biedt tegen weer en wind, en als mensen er de nacht in doorbrengen, dan is het een “huis”. Dat heeft als grote voordeel dat we niet langer discrimineren tussen mensen die in verschillende soorten woningen leven. Een traditionele Inuit woont dan in een “huis” (van ijs). De Khoisan wonen in “huizen” (draagbaar, van takken en rietmatten). En Queen Elizabeth woont ook in een “huis” (van steen, in Westminster).
Een mogelijk nadeel, waarover het museum zich nog even moet beraden, is dat de nieuwe termen misschien minder informatieve waarde hebben dan de oude koloniale alternatieven. Maar wat is er belangrijk voor een museum: onze geesten dekoloniseren, of ze volproppen met nutteloze kennis?
Zoals Ceuppens terecht stelt: “Een algemene term is altijd beter.” In het kader van het streven naar een inclusievere taal – en dus een inclusievere samenleving –zou ik durven voorstellen om huizen, tafels, broodroosters en museums vanaf nu allemaal “voorwerp” te noemen. De term “object” kan ook, maar die vind ik persoonlijk nogal objectificerend.
Deze taalhervorming is overigens ook welkom op andere domeinen. De gemeente Amsterdam stelde onlangs voor om het woord “homo” te vervangen door “homoseksueel persoon”, omdat dat mensen niet herleidt tot enkel hun seksuele oriëntatie. Nog beter zou zijn “persoon die zich aangetrokken voelt door leden van hetzelfde geslacht”. Het woord “verkrachter” kunnen we dan weer vervangen door “persoon die met een andere persoon zonder diens toestemming seksueel contact heeft”. De besparing op woordenboeken is mooi meegenomen.
Bepaalde witte wetenschappers hebben geopperd – vanuit hun enge eurocentrische perspectief – dat zulke linguïstische hervormingen kunnen leiden tot de zogeheten “eufemisme-tredmolen”. Daarbij gaan nieuwe eufemismen uiteindelijk de negatieve connotaties van de oude woorden overnemen. Mensen kunnen dan bijvoorbeeld gaan denken dat “spleettrommel” een minderwaardige trommel is met een soort fysieke beperking. Maar dat probleem lossen we wel op wanneer het zich voordoet. De werkzekerheid voor linguïsten vaart er wel bij.
Er waren gisteren op Twitter een aantal onverlaten die spleettrommel maakten over deze taalhervormingen van het AfricaMuseum. Een zo’n geprivilegieerde witte man stelde voor om het woord ‘orwelliaans’ te vervangen door de frase ‘het vervangen van woorden door omslachtige begrippen bij nationale instituten vanwege politieke motieven’. Maar welke huidskleur had George Orwell ook alweer? Ik dacht het ook.
(De Morgen, 5/9/2018)